Zoek in de site...

Jongeren zelfbeeld zingeving religie

Religieus, niet kerkelijk

“Ik ben door en door religieus, maar ik moet niets hebben van instituties”. Deze uitspraak van een student is nog steeds bepalend voor een groot deel van de jongeren in Nederland. Zij associëren concrete kerkgenootschappen met onvrijheid, hypocrisie, kortzichtigheid en starheid. Onderzoekers voorspellen dat het kerkbezoek in de nabije toekomst in Nederland verder zal dalen. Volgens een recent onderzoek bestaat de topvijf van levensdoelen voor jongeren uit: vrijheid voor iedereen, het transcendente, het goede in, van en tussen mensen, geloof in jezelf en steun hebben aan elkaar.[1]

Nederland bevat een grote groep jongeren die geïnteresseerd zijn in het religieuze en een kleine groep jongeren die zich tot een kerkgenootschap of religie voelen aangetrokken en daar werk van maken.

In deze bijdrage zet ik de ervaringen van jongeren die naar voren zijn gekomen in persoonlijke gesprekken in de afgelopen jaren in de Studentenkerk in een kader. Dat kader ontleen ik voor een deel aan de toepassing van de theorie van het dialogische zelf, en aan het feit dat wij betekenis geven aan de ruimte die wij innemen via ons lichaam. Voor een bespreking van het religieuze in de beleving van jongeren zal dit een handzaam middel blijken te zijn dat licht werpt op hun situatie. Ik bespreek allereerst aspecten rond het zelf in het algemeen en daarna met betrekking tot het religieuze zelf van de jongere. Eerst staat het zelf als psychische grootheid in de tijd centraal en vervolgens als belichaamd zelf in de ruimte. In deze bijdrage ga ik om stilistische redenen uit van de hij-vorm. De lezer wordt uitgenodigd om overal waar hij staat ook zij te lezen.

Het zelf als centrum van de zelfbeleving

In mijn gesprekken met studenten staat vooral de beleving van het zelf centraal. Een gesprek is dan ook vaak een vorm van zelfverheldering. Vragen als wie ben je, wie wil je zijn, waarvoor zet je jezelf in, wat wil je bereiken, met wie voel je jezelf verbonden, wat voel je, komen dan aan de orde. Naast het persoonlijke gesprek over thema’s die de student inbrengt, bieden we ook een bijzondere manier van zelfbewustwording aan. Je kunt je zelf beter leren kennen. Je kunt ontdekken wat je echt belangrijk vindt in je leven en welke gevoelens je daarbij hebt, doormiddel van de Zelfkonfrontatie-methode. Deze methode bestaat uit een verkennend gesprek waarin alle belangrijke zaken uit je leven in kaart worden gebracht en een analyserend gesprek waarin de resultaten van het onderzoek worden besproken en toegepast in het proces van zelfverheldering. Het bijzondere aan deze Zelfkonfrontatie-methode is dat de gevoelens van de persoon in het licht komen te staan. Dat geeft veel extra informatie en verdiept het zelfinzicht. Een extra winstpunt is dat de student in het tweede gesprek grotendeels zelf de analyse uitvoert. Zo ontdekt hij zwaartepunten in zijn leven, zaken waar hij tegen aanloopt en waar ervaringen het meest gevoelsmatig betekenen.

De Zelfkonfrontatie-methode is onderdeel van de psychologische persoonlijkheidstheorie “Het meerstemmige of dialogische zelf” o.a. ontwikkeld door Hubert Hermans.[2] Daaronder wordt verstaan dat de beleving van de persoon ‘als een zelf’ gekleurd is door anderen en de context. De persoon moet zich daartoe verhouden. Zo is er invloed van ouders, partners, vrienden en collega’s en andere mensen op de beleving van het zelf. Bij innerlijke conflicten, zelfkritiek, zelfevaluatie, bijvoorbeeld komt het proces van de innerlijke dialoog aan het licht. We zijn voortdurend in gesprek met onszelf. Dit innerlijk gesprek kan worden gezien als een verkenning van de werkelijkheid. Het oordelen worden erdoor gekleurd en ons gedrag gestuurd.

Sommige jongeren geven aan dat het zelfgesprek in de vorm van denken en vaak ook piekeren nooit stopt. Er is voortdurend onrust, ze leven in hun hoofd en hebben nauwelijks contact met hun gevoel. Soms leidt dat tot aanvallen van paniek, het gevoel geen greep meer te hebben op zichzelf. Vooral als ze voor belangrijke keuzes staan en onverwachte tegenslagen moeten verwerken. Sommigen komen dan ook in de Studentenkerk binnen omdat ze met iemand móeten praten. Het gesprek dat volgt lucht meestal op omdat de student alles kan zeggen wat hem of haar bedrukt. In het gesprek worden verschillende mogelijkheden en keuzemomenten afgewogen en dat geeft ruimte.

Zo zijn er nogal wat jongeren die voor zichzelf de lat heel hoog leggen. Ze vinden dat ze een prestatie moeten leveren. Als je navraagt van wie dat moet, blijkt vaak dat ze zichzelf in een soort situatie plaatsen waarin weinig ruimte is voor zelfrelativering, ontspanning en genieten. Ze moeten zoveel. Niet alleen tentamens goed maken, maar ook nadenken over hun toekomst, over keuzes, over vriendschappen, werk en carrière. Ze veroordelen zichzelf als niet uitkomt wat ze hebben gepland. Maar als je vraagt ‘waarom zou je jezelf zo hard veroordelen?’ gaan ze daar over nadenken. Ze ontdekken dat ze een keuze hebben, dat ze níet vast zitten aan de eenmaal ingeslagen weg.

Deze gesprekken met jongeren gaan vooral over de betekenis die zij geven in hun leven in relatie met de beleving van het zelf. In gesprekken waar vragen rond religie en religieus zelfverstaan ter sprake komen komt ook het zelf naar voren als centraal thema. Sommige jongeren spreken over een zoektocht naar de ‘ware kern’ van het zelf of de innerlijke kern. Dat kan betekenen dat sommige gebieden van het zelf als dieper en/of méér waar worden ervaren. Maar het kan ook betekenen dat ze geen wezenlijk contact (meer) hebben met zichzelf omdat ze in hun hoofd leven. Ervaringen uit bijvoorbeeld de meditatiecursus of uit de gesprekken tijdens de Zelfkonfrontatiemethode maken dit duidelijk. Veel studenten denken dat ze bij zichzelf zijn in hun hoofd. Ze vergeten dat er ook nog een andere component is: de rest van hun lichaam. Verwaarlozing van lichamelijke signalen, oververmoeidheid, lichamelijke klachten treden op naast dit piekeren, vooral bij stress, als ze onder druk leven en steeds maar doorgaan zonder pauze. Wanneer ze in de meditatiecursus leren ademhalen vanuit hun buik is dat voor sommigen een heel nieuwe ontdekking van hun lichaam. Als ze in een ‘burn-outachtige’ situatie terecht komen en moeizaam de weg terugvinden weten ze dat ze niet zomaar hun gevoelsleven en hun lichaam kunnen verwaarlozen zonder daarvoor een prijs te betalen.

Het zelf ook als centrum van de religieuze zelfbeleving

Het begrip zelf en de beleving van het zelf door de jongere vormt dus een belangrijke sleutel voor het gesprek. Hubert Hermans heeft de beleving van het zelf als psychologische grootheid in de geschiedenis onderzocht. Hij maakt daarbij een onderscheid dat behulpzaam kan zijn bij de analyse van het huidige religieus bewustzijn bij jongeren.[3] Zo onderscheidt hij een premoderne, een moderne, een postmoderne en een dialogische opvatting van het zelf.[4] Hij maakt daarbij een koppeling tussen de historische periodes waarin dit zelf expliciet aan het licht komt en de kenmerken van die periode. Maar deze vormen van het zelf treden als typeringen ook naast elkaar op in onze tijd omdat het een het ander niet hoeft uit te sluiten. Hermans beschrijft de ontwikkeling als volgt.

In de premoderne tijd overheerst een normen én waardenpatroon waaraan het zelf zich aanpast. Het zelf wordt gezien als een bijzonder en kostbaar deel van een groter kosmisch geheel. In traditionele samenlevingen staat deze opvatting centraal. Mythen en riten geven het leven een zinvolle structuur. We vinden opvattingen in deze richting vooral terug bij studenten die op zoek zijn naar een religieus houvast. Zij sluiten zich bijvoorbeeld aan bij christelijke en moslimstudentenverenigingen die de band met de kerken/moskee en hun gelovige achterban hoog in hun vaandel hebben staan. Ze doen veel aan bijbel – en/of koranstudie en willen getuigen van hun geloof in de context van deze maatschappij. Buiten- en binnenkant van geloven worden expliciet op elkaar afgestemd door het volgen van de regels die het gebedsleven, de studie, de omgangsvormen en het dagelijks leven (kleding) bepalen.

In de moderne tijd staan autonomie en het zelfontwerp van het zelf centraal. Het zelf maakt zich los uit eeuwenoude verbanden en komt op eigen benen te staan. Begrippen als zelfontplooiing en zelfverwerkelijking spelen een belangrijke rol. Deze periode valt samen met de tijdperk van de Verlichting en de ontdekking van de wereld. Het individualisme wortelt binnen deze ontwikkeling: het zelf ontdekt zichzelf allereerst als individu en dan pas als deel van een gemeenschap. Veel studenten voelen zich thuis in dit gedachtengoed. Vooral studenten die natuurwetenschappelijke studies hebben gekozen. Ze moeten niets hebben van religieuze systemen of godsdiensten omdat deze voor hun gevoel een inbreuk vormen op hun individuele vrijheid. Voor een deel is dit nog steeds een overheersende tendens in de maatschappelijke discussies als het over de rol van religie gaat.

In de postmoderne tijd hebben de grote verhalen als overkoepelend zinsverband afgedaan. Maar er worden ook kritische vragen gesteld bij ongebreidelde zelfontplooiing. Fragmentarisatie, pluralisme, onoverzichtelijkheid, een extensieve groei van mogelijkheden en informatie, het gebrek aan kaders (decentralisatie), besluiteloosheid en een verlies aan houvast kenmerken deze situatie. Ze komt grotendeels overeen met onze tijd. Studenten geven soms aan dat zij geen kader hebben dat houvast biedt. Op grond van welke criteria moeten ze keuzes maken als ze nooit aan den lijve hebben ervaren wat de gevolgen van keuzes kunnen zijn? Soms durven ze zich niet vast te leggen op een keuze en te investeren omdat ze bang zijn om te verliezen. Ze zijn bang om met lege handen achter te blijven als de keuze verkeerd uitpakt: bijvoorbeeld voor een partner, voor een studie, of een beroep. Ook hun ouders zijn dan geen gesprekspartner omdat studenten hen niet willen confronteren met hun eigen onzekerheid. Ouders hebben soms zelf keuzes gemaakt die niet goed hebben uitgepakt. Studenten uit gebroken gezinnen of gezinnen met relatieproblemen geven dit aan en lijden vaak hieronder.

Met betrekking tot het religieuze hebben ouders vaak afgehaakt. Veel jongeren hebben van huis uit daarom geen instrumentarium meegekregen om gelovige symboliek te verstaan. Ze bezitten niet het vermogen om de werkelijkheid religieus te lezen. Maar soms zijn ze wel hevig geïnteresseerd in het religieuze omdat ze op zoek zijn naar houvast, naar inspiratie voor hun idealen en motivatie voor hun daden. Ze hebben daarbij geen last van ervaringen van teleurstelling die de oudergeneratie af en toe kenmerken en die daarom de religieuze instituten vaarwel hebben gezegd.

In de dialogische opvatting van het zelf zoals Hermans die beschrijft komen de geschilderde typeringen bij elkaar en kan het zelf een metapositie innemen. Hermans maakt in de beschrijving van dit dialogische zelf een onderscheid tussen centrifugale en centripetale krachten van het zelf. De eerste stellen het zelf bloot aan een grote verscheidenheid van ervaringen, situaties en indrukken. Ze komen overeen met de wens om nieuwe dingen te ervaren, iets mee te maken, geraakt te worden. Het is het zelf dat zich poneert in de wereld, dat zich laat zien via het lichaam en dat op ontdekkingsreis gaat.

De tweede soort krachten leiden naar een beweging naar het ‘midden’ van het zelf. Het is een vorm van concentratie, stilstaan bij jezelf en bij wat je echt belangrijk vindt. Ze leiden tot een dragend zinconcept waarmee de mens zijn leven een basis geeft. In deze beweging worden keuzes gemaakt die een nieuwe basis vormen en durft het zelf ergens voor te gaan. Het durft te investeren vanuit die basis die als een zinconstruct structuur geeft aan het leven.

Beiden krachten zijn nodig en de centripetale kracht brengt de ervaringen van de centrifugale kracht bijeen in een zinconcept waardoor een idee van eenheid en continuïteit kan worden opgeroepen. Het zelf bestaat zo in de tijd als een vaste constante met een eigen basis. Het zelf voelt zich dan ‘thuis’ in de wereld. Een ervaring die de grondslag vormt van het religieuze gevoel dat in het begrip vertrouwen zichtbaar wordt. Volwassen worden betekent dan ook dat het zelf zijn grenzen heeft verkend, zijn mogelijkheden heeft leren kennen en binnen die mogelijkheden vervolgens kiest voor een partner, een baan, een vorm van leven. Deze keuzes en de invulling daarvan geven dan structuur aan het leven.

Op het religieuze vlak wordt dit concreet voor studenten als ze beginnen te ontdekken waar ze voor leven, als ze hun missie hebben gevonden, als ze weten hoe ze hun leven verder gestalte willen geven en binnen welke structuren dit mogelijk is. De afgelopen jaren hebben sommigen de religie en vooral de christelijke godsdienst of het zenboeddhisme ontdekt als een overkoepelend zingevingkader. Ze voelen zich er thuis, vinden herkenning bij medestudenten of een partner. Ze zetten zich in, ook vanuit hun wetenschappelijk werk, om iets van die inspiratie door te laten klinken. In praatgroepen, abdijweekenden, wandelingen komt dit naar voren. Zij durven te praten over hun opvattingen ook tegenover andere studenten.

In onze tijd kan het zelf baat hebben bij de zinconstructen van de concrete religies als deze erin slagen het zelf een gevoel van eenheid en verbondenheid met een groter en als goddelijk ervaren geheel te geven, door aan te sluiten bij de intrinsieke centripetale krachten van het zelf. Hoe dit dan uitpakt is mede afhankelijk van de wijze waarop de jongere betekenis zal geven aan zijn situatie.

Ruimte en betekenisgeving

De kern van het zelfverstaan dat ik hier bespreek wordt ook gevormd door de persoonlijke ruimte die een mens inneemt via zijn lichaam en de wijze waarop hij betekenis geeft aan zijn leven. In gesprekken neem ik dat heel letterlijk. Samen met de student wordt de persoonlijke ruimte en de betekenissen die hij hieraan geeft verkend.

Centrifugale en centripetale krachten van het zelf spelen ook hierbij een rol. De persoonlijke ruimte wordt medebepaald door (significante) anderen. Het zelf kan erdoor geraakt worden, bijvoorbeeld door de noden van mensen. Stromingen in de jeugdcultuur, de mode, de overgeleverde traditie drukken hun stempel op de jongeren. Opvallend is de nadruk die op de beleving en expressie van het lichaam ligt in moderne muziek. Ook in kleding, gebruiksvoorwerpen en vakanties wordt dit zichtbaar. Voor velen geldt dat er lichamelijk en geestelijk iets te beleven moet zijn, het moet bijzonder zijn, trenddoorbrekend, het liefst een unieke ervaring. Dat is een duidelijk voorbeeld van de centrifugale krachten in het zelf. Het zelf laat zich zien in de wereld en het verkent die wereld. De buitenkant is belangrijk.

Bepaalde religieuze groeperingen sluiten hierbij aan door een programma aan te bieden waarin niet alleen saamhorigheid maar ook lichamelijke expressievormen een rol spelen. Jongeren die zelf subject zijn van samenkomsten en die zelf bijvoorbeeld een viering of andere activiteit dragen door hun inzet (zang, muziek, dans, spel, discussie, meditatie in stilte) zijn meestal achteraf erg enthousiast. Er is iets met hen gebeurd, ze hebben voor hun gevoel iets bijzonders ervaren.

Daarnaast spelen ook de centripetale krachten van het zelf een rol in het proces van betekenisgeving. Met je lichaam pas je jezelf voortdurend aan. Ruimtes die je met je lichaam in je leven doorloopt, scholen, de kazerne, het schip, het museum, de universiteit, de kerk zijn ruimtes die anders zijn dan thuis. De manier waarop je betekenis geeft aan de werkelijkheid is ook een vorm van omgaan met de ruimte waarin je leeft. Je geestelijke ruimte hangt nauw samen met de beleving van de leefruimte. Een weekend in een abdij en de confrontatie met de leefwijze van de monniken roept daarom soms heel veel vragen op ten aanzien van je eigen leefwijze. In de voorbereiding op een dergelijk weekend besteden we veel aandacht aan deze insteek: hoe vul jij je tijd in, wat is voor jou belangrijk, waar doe jij het voor en waarvoor leef jij?

Kortom religies spelen niet alleen in op de buitenkant, de leefpatronen en gedragsregels, de facetten van vieren en beleven van het religieuze, maar ze bieden ook iets aan voor de binnenkant van het zelf. Ze bieden betekenissen aan waarmee het zelf zijn eigen zinconstructen kan aankleden en uitwerken. Deze betekenissen kan ik onderbrengen in drie grote conglomeraten of drie facetten van het religieuze: in het gesprek met jongeren over religie en hun (religieuze) zelfverstaan zijn ze belangrijk en ze houden tevens verband met de centripetale krachten van het zelf.

In religie spelen de volgende betekenisvelden een rol:

1. Verbindingen (dragen en gedragen worden) - horizontaal: met wie ben je concreet verbonden en wat betekenen deze mensen voor je? Verticaal: voel je dat je wordt gedragen, zo ja door wat, zo nee, waarom niet, wat mis je dan? Heeft je leven zin in relatie tot verticale en horizontale verbanden?

2. Levensvragen en motivatie: je existentie staat centraal. Daarbij komt de spanning tussen angst en vrijheid aan de orde. Hoe vrij ben je om keuzes te maken. Waar ben je eigenlijk bang voor? Wat motiveert jou? Waar wil je jezelf voor inzetten, sterk maken?

3. Inspiratiebronnen (relatie zelf – ander): waarbij de spanning zelf - ander/Ander zichtbaar wordt gemaakt. Moet je het allemaal uit jezelf halen, of zijn er ook anderen/of de Ander die je kunnen inspireren?

Vanuit de Studentenkerk besteed ik in de werkvormen met jongeren aandacht aan deze drieslag omdat het momenten zijn die de religieuze benadering van de werkelijkheid inhoud geven en die helpen bij de zelfreflectie. Veel vragen van jongeren spelen zich af op het terrein van relaties, motivatie en inspiratie. Ik vertel dus eigenlijk niks nieuws met dit model dat religieus geïnspireerd is. In feite zeg ik hiermee dat veel vragen van jongeren naar zin en betekenis in diepste wezen ook religieuze vragen zijn net omdat het zulke wezenlijke dingen betreft. Deze drieslag werkt dus als een religieuze bril waarmee we én dieper door kunnen vragen naar betekenissen én een ordening kunnen aanbrengen in de punten die het meest van belang zijn op het gebied van zingeving en zelfverstaan.

In de gesprekken kan ik ook putten uit mijn eigen ervaring omdat we staan binnen een religieuze traditie. Vermoedens die daar zijn geformuleerd kunnen daarbij een belangrijk hulpmiddel zijn. Maar het is de jongere zelf die zijn weg moet ontdekken en gaan. Het helpt niets om van buiten oplossingen aan te dragen op belangrijke vragen. Het gesprek is daarom ook een hulp om te ontdekken wat je misschien al lang met je meedroeg maar wat alleen nog niet zo helder voor de geest stond. Als de religieuze modellen als een vorm van uitnodiging kunt beschouwen om de werkelijkheid eens ‘anders’ waar te nemen, voorkom je ook dat je het gevoel hebt dat je een beslissing moet nemen over de ‘waarheid’ ervan voor je eigen leven. Dat laatste zal altijd pas achteraf blijken. Tenslotte blijft het altijd een vorm van betekenis geven, en dat doe je tenslotte zelf.

John Hacking

[1]Geloof? ff checke! Onderzoek naar jongeren en zingeving door Monique van Dijk-Groeneboer, Jacques Maas, Utrecht 2005: KTU

[2] Hermans, H.J.M., Hermans-Jansen, E., Het verdeelde gemoed. Over de grondmotieven in ons dagelijks leven, Baarn 1999 (Uitgeverij H. Nelissen)

Hermans, H.J.M., Hermans-Jansen, E., Self-Narratives. The construction of meaning in Psychotherapy. New YorkLondon 1995 ( The Guilford Press)

Hermans, H.J.M., Kempen, H.J.G., The dialogical self: Meaning as movement, San Diego 1993, (Academic Press)

[3] Hermans hanteert een historisch model om het zelf te typeren, om uiteindelijk uit te komen bij een synthese van deze verschillende typeringen: het dialogische zelf. Ik gebruik dit descriptief model om het zelf en de zelfbeleving bij jongeren in het algemeen en ten aanzien van het religieuze te beschrijven. Vervolgens pas ik enkele kenmerken van het dialogische model toe op de beleving van het lichaam en de betekenis daarvan voor de jongere.

[4] Hermans, H.J.M., Dialoog en misverstand. Leven met de toenemende bevolking van onze innerlijke ruimte, Soest 2006 (Uitgeverij Nelissen)

Deze tekst downloaden: zingevingreligiejongeren.doc (50 Kb)