Zoek in de site...

De schoonheid van mensen

Proviand – themablad van de Studentenkerk Nijmegen- Jrg. 11, nr. 1, herfst 2009, p. 10-11

De schoonheid van mensen

Door Theo Koster o.p.

Geeft meditatiecursussen in de Studentenkerk.

De eerste reactie van meer dan de helft van de studenten die ik vroeg naar hun associatie bij het woord schoonheid was: het innerlijk, de persoonlijkheid van mensen. Mij is het vergund regelmatig getuige te zijn van deze schoonheid. De lezer maak ik graag deelgenoot van mijn ervaringen met het schone dat in en onder studenten verborgen gaat.

Op de startavond van de meditatiecursus die ik geef of tijdens een workshop laat ik studenten ervaren hoe het is frank en vrij in de ruimte te staan. Ik nodig hen uit stevig met de voeten op de grond te gaan staan, de armen langs het lijf, de handen te laten bungelen, en geef enkele aanwijzingen om zich geheel te ontspannen. Zij doen dit doorgaans met dichte ogen, want we bevinden ons weliswaar in een beschutte ruimte maar onder vreemden, en dat voelt onwennig.

Wanneer op het eind van de oefening de ogen opengaan, moeten sommigen de neiging onderdrukken om direct de armen weer over elkaar te laan. Mensen zijn mooi, als zij zich zo helemaal laten zien, maar het kost hun moeite zich daaraan over te geven. In menig oog zie ik een uiting van zich meer of minder opgelaten voelen. Je bent kwetsbaar als je zo frank en vrij staat; de anderen kunnen je met woord en daad overal raken.

Mensen in de publieke ruimte voelen zich vaak niet op hun gemak. Je ziet het aan hun houding – let eens op hoe jouw voeten staan tijdens een receptie, wachtend voor een collegezaal of op de bus – en aan hun armen en handen. Waar laat jij deze? Over elkaar geslagen, veilig in de zakken of op de rug zijn de meest voorkomende poses. De publieke ruimte is niet bij voorbaat veilig of je voelt je er niet veilig, dus je houdt je in, laat je niet kennen. Kinderen onder de elf jaar zijn hierop een uitzondering; zij laten zichzelf onbekommerd zien. Ook mensen op hoge leeftijd wijken in dezen veelal af. In de publieke ruimte zijn ze zichzelf; zij hoeven zichzelf niet meer waar te maken, hebben niets te verliezen. Kinderen en een aantal oude mensen werken op mensen als ik ontwapenend. In contact met hen word je telkens weer uitgenodigd de ballast die je gedurende de dag op je neemt te laten vallen en gewoon te zijn wie je bent.

De ademhaling helpt je dicht bij jezelf te blijven en ontspannen te zijn, mits je goed ademt. Goed ademen, de buikademhaling, doet het gros van de mensen spontaan, namelijk als zij slapen. Je ziet het aan de persoon en kunt, als betreffende persoon snurkt, het ook horen dat in de slaap de adem diep gaat, je in je buik brengt. Je krijgt daardoor zoveel zuurstof binnen, dat je lichaam in feite het grootste deel van de nacht niet hoeft te ademen en dit in een zekere regelmaat dan ook niet doet. Overdag zit bij de meeste mensen de ademhaling hoog. Zij gebruiken maar een deel van hun longen, en dan ook nog het deel dat ingeklemd zit in de borstkast en dus niet kan uitzetten, waardoor zij veel vaker moeten ademhalen dan in feite nodig is. En zoals we maar een deel van onze longen gebruiken, zo gebruiken we ook maar een deel van ons lijf. Overdag zitten we veelal in ons hoofd, waarmee we niet alleen denken, maar ook keuzes maken, en er valt momenteel zoveel te kiezen, dat mensen geneigd zijn de hele dag in hun hoofd te zitten, alsof de rest van hun lijf er niet is. Dat dit niet goed is hoor ik terug in opmerkingen als ‘ik ben het contact met mezelf kwijt’ of ‘ik ben mezelf voorbij gelopen’.

Ook mensen die slapen vind ik doorgaans mooi, tenzij ze achter de computer of onderweg in de trein in slaap zijn gevallen. De ontspanning, de overgave aan de slaap, dus het vertrouwen dat een slapende mens zo mooi kan maken, ontbreekt in die gevallen. Twee keer heb ik nu het woord ‘mooi’ gebruikt in een beschrijving van mensen, en bewust niet het woord schoonheid. In de eerste situatie waarin ik mensen mooi noemde, bij de oefening tijdens de meditatiecursus, ontbreekt het vertrouwen dat wezenlijk bij de mens hoort. Even wezenlijk voor de mens is dat hij bewustzijn heeft of is, en dit bewustzijn ontbreekt in de tweede situatie van mooi zijn, tijdens de slaap. Beide situaties noem ik, omdat zij mij bij de schoonheid van mensen brengen en mij helpen deze te beschrijven.

In de meditatielessen leren studenten optimaal te ademen, waardoor ze aanwezig komen in de ruimte waarin zij op dat moment verblijven en helemaal bij zichzelf zijn, met andere woorden goed in hun vel komen te zitten. Als je adem zakt, naar je buik gaat, ga je vanzelf rechtop zitten, want enkel zo ademt je lijf gemakkelijk. De ademhaling werkt dus corrigerend op je lichaamshouding. Je ziet letterlijk mensen zich oprichten, de maat die hen gegeven is opvullen.

Het is prachtig om te zien en ontroert telkens weer. Ook leren zij een houding aan te nemen, waarin hun lijf zich totaal kan ontspannen, zonder dat zij bang hoeven te zijn om in slaap te vallen, want ieder zit rechtop. Rondkijkend hoe ieder zit en ademt word ik getuige van de schoonheid van mensen die zich in concrete studenten aan mij laat zien. Het heeft inderdaad te maken met je binnenkant of persoonlijkheid; schoonheid stoort zich niet aan het feit of studenten man zijn of vrouw, knap of minder mooi van uiterlijk. Ook valt mij op dat schoonheid in elke student steekt. Natuurlijk treedt bij de ene student deze schoonheid al sneller en sterker naar voren dan bij de ander. Dit hangt samen met o.a. oefenen en het wennen aan en het luisteren naar wat je eigen lijf je laat weten over houding en ademhaling. Bij mijzelf is er enige schroom om te kijken. De studenten zitten immers niet bij me om bekeken te worden, maar om te leren mediteren. Daar komt bij dat naarmate je dieper in je buik zit, waar elke ademhaling je naartoe brengt, je ook bij je emoties komt. Ik zie soms een glans van plezier, verdriet of van een emotie waarvoor ik geen duiding weet.

De schoonheid zoals ik die regelmatig te zien krijg heeft met fierheid te maken: hier ben ik, en dat kan en mag niet onopgemerkt blijven. Deze fierheid heeft niets van doen met arrogantie, maar is eerder ontwapend. Zoals dat jochie van zes à zeven jaar dat me tegemoet kwam en me toevertrouwde: “U bent een boom; zo groot!” Schoonheid is stevig. Niet in de zin dat je geneigd bent haar vast te pakken, je aan haar vast te klampen; zij nodigt uit tot vertrouwen. Het is dus een stevigheid die tegelijk ook kwetsbaar is. Deze schoonheid roept vrees in me op, niet in de betekenis van angst, maar van respect, en meer dan dat: vrees dus. Haar te zien maakt mij gelukkig.