E van Eros
‘Ultieme liefde komt neer op zelfopoffering’.
Op duizend en één manieren klinkt die definitie van liefde door de hele christelijke geschiedenis heen. Dit geldt zeker voor de mystieke traditie, van Gregorius van Nyssa tot Bernardus van Clairvaux, van Beatrijs van Nazareth tot Thérèse van Lisieux. Maar is die definitie exclusief christelijk? Vind je ook in ‘heidense’ tradities niet tal van voorbeelden van een zichzelf opofferende liefde? Denk maar aan Antigone. Zet ook zij niet willens en wetens haar leven op het spel uit liefde voor haar omgekomen broer?
Toen Oedipus inzag hoe akelig trouw hij zijn misdadig noodlot had voltrokken, stak hij zich de ogen uit en vluchtte weg uit Thebe. Hij droeg de macht over aan zijn twee zonen. Die zouden om beurten Thebes troon waarnemen, het ene jaar Polynices, het andere Eteocles. Eteocles was het eerst aan de beurt, maar toen zijn regeringsjaar erop zat, weigerde hij plaats te maken voor zijn broer. Gesteund door zeven andere Griekse steden trok Polynices ten oorlog tegen zijn broer, en dus tegen zijn eigen stad. De ultieme slag loopt uit op een duel tussen de twee broers, waarbij elk van beiden de andere fataal treft. Kreon, Oedipus’ schoonbroer en nu nieuwe koning van Thebe, verbiedt ten strengste dat Polynices een begrafenis krijgt. Hij is tenslotte aartsvijand nummer één. Antigone legt dit verbod bewust naast zich neer en eert haar ‘slechte’ broer met een formeel begrafenisritueel, in het volle besef dat ze daarmee haar eigen doodsvonnis tekent. Wanneer Kreon dit verneemt, trekt hij inderdaad die conclusie.
Benjamin Constant, Antigone and Polynices, ca 1806
Jazeker, Antigone hield van haar broer, maar nergens in de bronnen die we van de Griekse mythologieën hebben, wordt expliciet vermeld dat het motief voor haar daad liefde zou zijn. Nergens valt het woord ‘eros’. Ook niet in de tragedie die Sophocles over haar schreef. In de grote schare commentatoren die zich over het stuk hebben gebogen (waaronder Hegel, Hölderlin, Schelling, Heidegger, Lacan, Žižek), is er niemand die ‘eros’ als motief voor Antigone’s daad naar voren schuift.
Maar dit betekent niet dat ‘eros’ onvermeld blijft in Sophocles’ tragedie. Een van de koorliederen (de gekende ‘stasimoi’) is geheel aan de god Eros gewijd (v. 781-9). Het is een van de vermaardste én intrigerendste hymnen aan de liefde uit de gehele oudheid.
Liefde, geen strijd wint van je,
liefde, jij die neemt wat men bezit,
die slaapt op zachte meisjeswangen,
die zeeën en tuinen afschuimt,
geen god is veilig voor je,
geen aan zijn dagen gebonden mens.
Wie jou heeft, heeft razernij.
Jij jaagt het hart van wie goed is
richting kwaad en doet hem schande zaaien.
Ook deze bloedverwantentwist stak jij aan.
Hier wint zichtbaar het verlangen
dat danst in de ogen van een meisje in bed –
verlangen, dat bij de macht der hoge wetten
mee aan tafel zit. Ook zonder vechten
overwint de spot van de god, van Aphrodite
Op zijn manier vat het lied mooi samen hoe men in het antieke Griekenland tegen de liefde aankeek: een liefde die de mens in haar greep houdt en, wat ons akelig overkomt, het niet per se goed met ons voorheeft. Integendeel, eerder dan heilzaam, werkt liefde ruïnerend. Zij tast zelfs goden aan, en perverteert de besten onder de stervelingen.
Nikiforos Lytras, Antigone voor het lijk van Polynices, 1865
Liefde is Schoonheid, dat wel, maar dan losgemaakt uit de klassieke, filosofische trits die ze vormt met Goedheid en Waarheid. Sophocles’ hymne prijst de liefde als een onweerstaanbare schittering, maar wel een die kwetst en ontregelt, ook – en juist – in het genot dat ze met zich meebrengt. En, een niet onbelangrijk detail: het is sterfelijken noch onsterfelijken gegeven om zich aan het genot van de liefde te onttrekken. Geraakt door een gouden pijl uit Eros’ koker, zal je genieten, ook wanneer je zeker weet dat het tragisch afloopt.
Toch is het merkwaardigste aan die hymne niet zozeer haar inhoud als wel haar plaats binnen de tragedie. Net vóór het koorlied staan Antigone en Kreon een laatste keer (zo zal blijken) lijnrecht tegenover elkaar. Aan het eind van die confrontatie velt Kreon ondubbelzinnig het doodsvonnis over zijn eigen nichtje: zij zal levend ingemetseld worden in een ruimte die haar graf zal worden. Kaarten van het plot liggen er nu zo bij dat alles zich alleen nog kan ontwikkelen in de richting van Antigone’s dood. En kijk, precies op dat moment doemt als uit het niets het koor op en verrast het publiek met een onverholen ode aan de liefde: Ἔρως ἀνίκατε μάχαν”, ‘Eros, geen strijd wint van je.’
Overwint de sophocleaanse liefde de dood? Dit zou een christelijke liefde in ieder geval wél doen. Precies op de plaats waar de liefde het rijk van de dood zou binnengaan, zou zij een kruis oprichten dat de dood betekent, niet van het leven, maar van de dood zelf. Voor die liefde reserveert het christendom de term ‘agape’. Op de plaats waar de dood zegeviert, laat Sophocles de liefde opkomen, maar zonder iets aan die zege te veranderen. Midden het knekelveld dat zich aankondigt, laat de antieke dichter ‘Eros’ schitteren, de liefde in de gedaante van een expliciet erotische schoonheid. Eros/liefde als onweerstaanbare schittering, als wat “slaapt op zachte meisjeswangen” – maar ook als wat voluit de dood zijn zege gunt.
Jean de Rotrou, Antigone (titelpagina), 1638
Eros overwint alles. Behalve de dood. Zoals hier neergezet, lijkt de dood iets waar pas de liefde ons in staat stelt naar te kijken. Alsof pas de liefde ons een blik gunt op het ondraaglijke dat de dood is. In Sophocles’ tragedie kijken we naar ‘liefde en dood’. Of, wat misschien op hetzelfde neerkomt: we kijken naar het menselijke verlangen – het verlangen neergezet als sterfelijk, als wat ultiem geen bevrediging kent. Verlangen in zijn tragische conditie. We kijken naar een ‘onvermogen tot voldoening’ als waarmerk voor alles wat menselijk is. ‘Dood’ is de figuur van de onmogelijkheid waarop het menselijke verlangen is georiënteerd. Het is aan Antigone’s schoonheid – en misschien wel aan de Schoonheid zonder meer – om ons dat te laten zien.
Op de titelpagina van Jean de Rotrou’s adaptatie van Sophocles’ Antigone (1638), zien we haar op het moment dat soldaten van Kreon haar op heterdaad betrappen. In de barokke setting van het tafereel lijkt het alsof ze zich aan hen presenteert als een erotische schoonheid. Dat contrasteert erg met wat zich op enige afstand achter haar afspeelt. Daar zien we hoe de Dood op het slagveld heeft huisgehouden, hoe hij haar beide broers heeft neergeslagen, en derhalve een einde heeft maakt aan het geslacht, ‘huis van Cadmus’, waarvan zij de laatste telg is.
De erotische glans van het Schone als scherm voor de Dood. Daarin kun je de functie van ‘schoonheid’ zien: een sluier die, met een helderheid een sluier eigen, ‘verbergt’ wat zich erachter ophoudt – en dat is formeel gezien niets anders dan het onmogelijke waarop ons verlangen is georiënteerd.