Onderzoekscentrum voor mystiek en spiritualiteit
Zoek in de site...

M van Moeder

Datum bericht: 22 augustus 2021

Lucas Cranach de Jongere, Caritas, ca 1550

In de kunst van de Renaissance wordt de christelijke Liefde – Caritas – standaard afgebeeld als een moeder, vergezeld van haar drie of vier kinderen. Daarbij geeft ze doorgaans het jongste kind de borst en laten de overige zich idyllisch voeden door die andere moeder: Moeder Natuur. Geen kamer, kerk of plein, maar de wijde natuur is de gebruikelijke context waarin de personificatie van die liefde wordt afgebeeld.

Vreemd toch dat Caritasagape dus – niet wordt weergegeven als iets sociaals, als iets dat een door God geïnspireerde sociale houding uitdrukt (wat Augustinus ‘civitas dei’ noemt), of simpelweg als een daad van naastenliefde?

In de vijftiende en zestiende eeuw ziet men het blijkbaar anders: Caritas is een vrouwelijk naakt, met kinderen, midden in de natuur. Dan reeds heeft die natuur iets van de manier waarop Jean-Jacques Rousseau haar zal zien: als het oorspronkelijk milieu waar de mens nog onvervreemd kon zijn wie hij is, omdat de Natuur hem genereus in al zijn behoeften onmiddellijk bevredigde. De Natuur staat hier voor een generositeit die moeders eigen is: een nooit ophoudende bron van gift en schenking.

Giovanni Boltraffio, Madonna lactans, ca 1508

Het is moeilijk om in het beeld van de caritas als moeder geen gelijkenis te ontwaren met dat andere icoon uit diezelfde Renaissance dat een moeder met slechts één kind toont: het beeld van de Moeder Maagd. Het verschil is duidelijk. Ook die laatste is genereus, maar niet ‘natuurlijk’, niet zoals de natuur dat is. Want niet de natuur, maar God heeft deze Maria een kind geschonken. Haar kind is niet natuurlijk seksueel verwekt, maar door het ‘onnatuurlijke’ Woord van de Openbaring dat van een radicaal Elders komt en in staat is Degene te verwekken die er al was vóór de schepping en daarom in staat is om, in Zijn grenzeloze generositeit, de fouten te herstellen die de schepping zich met Adams zondeval op de hals heeft gehaald.

Het iconografische beeld van Caritas toont een vrouw die schenkt in de actieve zin van het woord. Ook in het ‘Madonna met kind’-icoon schenkt een vrouw, nu als ‘Theotokos’, als zij ‘die God heeft gebaard’. Toch is de Madonna, in plaats van de ‘agens’, hier veeleer de geadresseerde, en tegelijk ook het medium, van het schenkende gebeuren. Maria, de Moeder, krijgt hier het kind. Ze is vooral het icoon van een ‘passieve’ ontvankelijkheid, van een ‘schoot’ bereid Gods incarnatie te ontvangen. Caritas daarentegen is een vrouw die actief schenkt, die geeft vanuit zichzelf. In plaats van een ontvangende schoot is zij een bron die nooit ophoudt actief te zijn.

Caritas/agape, geijkte term voor de overwinning op de Wet van het Oude Verbond, duidt de kern van het christendom aan als het eindpunt van de monotheïstische openbaring. Zij evoceert de situatie ná het ‘Einde der Tijden’. Zij anticipeert op hoe de dingen zullen zijn na de Apocalyps, na de vernietiging van de natuur zoals die nu is. En toch belet dit niet dat Caritas in de renaissancistische iconografie wordt voorgesteld in en als de natuur zoals ze nu is, de natuur als vitalistisch, proceatief, aards leven.

Is dit contradictorisch?
Niet in de ogen van renaissancemensen. Aangezien God is geïncarneerd in de natuurlijke staat van de mens, is alles wat natuurlijk is, vol van God. Met dit in het achterhoofd, keken toenmalige intellectuelen en kunstenaars tegen God aan op zowat dezelfde manier als waarop de Romeinen destijds hun goden voor burgers van hun stad hielden. Dit is ook de reden waarom men tijdens de Renaissance de christelijke God haast probleemloos kon verwarren met de antieke goden. Christus verschilt van Apollo enkel in het feit dat hij een kruis vasthoudt. Zo keek in elk geval Michelangelo ertegenaan. Natuurlijk gelooft ook een renaissancemens niet dat God samenvalt met de natuur, maar aangezien God erin is geïncarneerd, is elk natuurverschijnsel zwanger van het goddelijke – en niet alleen zwanger: het manifesteert Gods aardse geboorte, zijn incarnatie.

De natuur zelf is dus de incarnatie van Gods ultieme openbaring geworden. Dit is de reden waarom het verschil tussen het beeld van Moeder Caritas toch mooi in overeenstemming is met dat van Moeder Maria. De incarnatie die in Maria plaatsvond, impliceert de bevrijding van de natuur die nu niet langer wordt gekenmerkt door gebrek, zonde en dood. De natuur is een eeuwige bron van generositeit geworden. Moeder Caritas is de ‘actieve’ zijde van een medaille waarvan Moeder Maria de ‘passieve’ zijde opluistert.

Kun je in die zin niet zeggen dat het Caritas-beeld anticipeert op onze postchristelijke tijd. Wanneer de natuur datgene is waarin God is geïncarneerd, is zij dan niet tegelijkertijd datgene waarin de geïncarneerde God nu is begraven?

Maar zelfs als ‘graf van God’, behoudt de natuur dezelfde kenmerken. Denk aan Rousseau, wiens ‘Nature’ alle kenmerken van het christelijke paradijs verraadt. Wanneer hij benadrukt dat die “Nature” ‘immémorablement perdu’ is, neemt die term het ‘eschatologische voorbehoud’ over, waarmee het christelijke idee van een agape-gemeenschap werd verkondigd.

Moeder Caritas veronderstelt dat de natuur, in al haar sterfelijkheid, nu reeds het onsterfelijke rijk van liefde voorbij zonde en dood is. Maar je hebt Moeder Maria nodig om te begrijpen dat de natuur het Eschaton nog niet heeft meegemaakt, dat het Rijk van volledig gerealiseerde agapé iets is waar we vooralsnog op moeten wachten en hopen.

De dubbele moederfiguur illustreert de fundamentele ‘double bind’ van het christelijk narratief: tegelijkertijd leven in het land van liefde voorbij de wet én in dat waar de liefde vooralsnog een wet is.