Onderzoekscentrum voor mystiek en spiritualiteit
Zoek in de site...

Alfabet van de liefde: P van Prego

Datum bericht: 22 augustus 2021

Ti prego. Ik bid je, ik smeek je, ik vraag je. Bidt liefde? Smeekt ze, vraagt ze? Is wat een minnaar aan zijn liefste bindt, een vragen, een smeken? Een gebed? Een gebed: ja, waarom niet? Want dat is toch wat de gelovige aan God bindt: een vragen, smeken, bidden? En misschien doen ook minnaars dat wel eens tegenover elkaar? Wat als liefde bidden is?

Maar wat is bidden? Het is niet gek toch even bij die vraag stil te staan. In ‘bidden’ schuilt namelijk eenzelfde soort dubbelheid die we, zoals al herhaaldelijk aangestipt, aan het werk zien in wat we zo probleemloos ‘liefde’ noemen.

‘Bidden’ heeft eerst en vooral een religieuze connotatie. Uiteraard. Bewust van hun eindigheid, bidden stervelingen tot onsterfelijken en vragen hun om gunsten, bijstand, steun. Anders dan sterfelijken, houden onsterfelijke goden zich op voorbij de grenslijn die voor de eerstgenoemden de dood is. Vanuit dat Jenseits, zo weten sterfelijken, wordt hun het leven toebedeeld – ‘geschonken’ in de harde zin van het woord.

Biddend vragen en smeken mensen de goden dat ze het schenken aanhouden en hun gunstig gezind blijven. En dit ‘bidden’ en ‘smeken’, zo weten stervelingen, is op zich ook een geschenk waarmee ze hopen hun goden te behagen. Ze bidden hun goden om alles en nog wat, en beseffen dat hun gebed zelf al een geschenk is – reden waarom ze hun gebeden vergezeld laten gaan van andersoortige giften zoals lofzangen, processies, tempeldiensten, offers.

Guido Reni, Maria Magdelena in gebed, 1627

En die worden door de goden doorgaans gretig aanvaard. De sterfelijken leven van wat de onsterfelijken hen geven, maar andersom kunnen ook de onsterfelijken het moeilijk zonder de giften van de stervelingen stellen. Een god voor wie niemand nog bidt en aan wie niemand nog iets vraagt of offert, zo’n god zal alles doen om de mens alsnog van gedachte te doen veranderen, maar als het niet lukt, zit er voor hem weinig anders op dan zich terug te trekken. Dan wordt hij ‘otiosus’, heet het vriendelijk in het Latijn – lees: hij gaat ten onder in vergetelheid. Denk aan de beroemde Götterdämmerung waar Wagners opera over zingt.

Net als liefde luistert ‘bidden’ naar de logica van de gift, zoals de sociologie van Marcel Mauss die heeft geanalyseerd. ‘Beminnen’ en ‘bidden’ volgen beide de drieledige procedure van ‘geven’, ‘ontvangen’ en ‘zelf iets geven’ – of zoals Mauss het uitdrukt: ‘gift’, ‘ontvangst’ en ‘tegengift’. Voor Mauss ligt dit procedé aan de basis van de samenleving en zelfs aan de basis van het individu, omdat dat nooit anders dan in en door die samenleving kan bestaan. ‘Schenken’, ‘ontvangen’ en ‘zelf iets terugschenken’: het structureert en grondt ten diepste het sociale leven en de inherent sociale mens. Inclusief zijn sociale leven met de onsterfelijken, met de goden. Ook goden leven van giften en dus van de gebeden die mensen aan hen richten.

Liefde kent een vergelijkbare structuur. Minnaars ‘bidden’ om de liefde van de ander, en hun liefde blijft zolang dat bidden blijft. Als puntje bij paaltje komt, is het hun bidden – hun nooit uitdovende vraag om liefde – die hen tot minnaars maakt.

Albrecht Dürer, Biddende handen, 1508

Bidden is eigen aan elke religie. Ook aan het monotheïsme. En toch is bidden daar anders. Uiteraard bidt ook de monotheïst, maar om echt monotheïstisch te zijn, moet zijn gebed toegeven dat er iets fundamenteels ‘fout’ in schuilt en zelfs dat het in zekere zin iets zinloos heeft. Zijn God is immers alleen God in die mate dat Hij niet kan worden beïnvloed door giften, en dus ook niet door gebeden waarmee de mens zich tot Hem richt. Daarom is God ook Waarheid: Hij is wat/wie Hij is, altijd en overal. Dit is wat Hem onderscheidt van heidense – wat voor een monotheïst wil zeggen: valse, onbestaande – goden. Let wel, ook die Ware God is zonder meer in staat om de gebeden van de mens te beantwoorden en meestal doet Hij dat ook, maar niet omdat de mens Hem eert met offers en geschenken, niet omdat er tot Hem wordt gebeden. De Ware God schenkt wat hij schenkt enkel en alleen omdat het Zijn soevereine goedheid behaagt. Om trouw aan zijn God te zijn, moet de monotheïst dit erkennen en dit mee in zijn gebed opnemen. Hij moet erkennen dat God zijn gebeden op geen enkele manier nodig heeft en pas dan belijdt hij de Waarheid van zijn God.

Als dit waar is en je past het toe op de liefde, licht in het monotheïstische gebed een dimensie op die je gerust erotisch kunt noemen. Het onvervulde en onvervulbare verlangen dat erotiek eigen is, komt onverwacht in het volle licht te staan. Elk gebed drukt een verlangen naar God uit en benadrukt tegelijkertijd de onmogelijkheid van dat verlangen ooit vervuld te worden. Het monotheïsme heeft in die zin inderdaad iets hardnekkig erotisch. Onze christelijke minne-mystiek is daar slechts één van de uitingen van. Door het ultieme object van menselijk verlangen te situeren in een abstracte, onbereikbare God, wordt bevestigd hoe het verlangen primeert boven de bevrediging ervan. Eros primeert er boven agape.

Murillo, H. Francisus omhelst Christus aan het kruis, 1668

In zijn extreme consequentie draagt die monotheïstische eros ook potentiële wreedheid in zich. Denk bijvoorbeeld aan de christelijke spirituele cultuur van de pur amour. Wanneer een mysticus, brandend van verlangen naar God, tevens zeker weet dat God hem voor eeuwig onbevredigd in de hel zal laten branden, dan ziet hij dit enkel als een extra reden om – nu geheel ‘zuiver’, ‘puur’ – van God te blijven houden. Voor lief nemen dat je nooit ophoudt door de onbereikbare Geliefde vernietigd te worden: je kunt het beleven als de ultieme liefdesdaad waartoe je je als mens geroepen weet.

Hier wordt ‘bidden’ op een extreme manier een vragen om ‘niets’: het vraagt erom in het geheel niets meer te zijn – niets meer dan een geheel van jezelf verloste lofprijzing aan het adres van God. Bidden is God prijzen en, in diezelfde lofprijzing, erkennen dat God helemaal niet geprezen hoeft te worden en dat alleen een radicaal op zich genomen zelfloosheid dit ‘bidden’ – of, wat hier hetzelfde is, die liefde – kan waarmaken.

De ‘zinloosheid’ van mijn gebed valt hier samen met de ultieme zin ervan. Net zoals het gebrek aan antwoord op mijn liefdesvraag beleefd wordt als het ultieme antwoord erop.