Bestuurlijke hoogmoed: over grenzen aan de macht van de overheid (I)

Datum bericht: 6 juli 2022

Door Gertjan Schutte en Arjen Siegmann

Groen van Prinsterers beroemde boek Ongeloof en Revolutie bevatte scherpe kritiek op de Franse Revolutie, die volgens Groen zo veel kwaad had aangericht. Een van zijn kritiekpunten was dat de oude vrijheden bedreigd werden door de bestuurlijke hoogmoed van koningen en bestuurders. Groens kritiek op deze hoogmoed is opnieuw relevant in een tijd waarin de overheid steeds meer hooi op haar vork neemt. Door deze hoogmoed holt zij haar eigen geloofwaardigheid uit. Gertjan Schutte en Arjen Siegmann laten zien dat Groens kritiek ook vandaag de dag hout snijdt.

Tirannie van vorst en kerk

In de winter van 1845 en 1846 hield de antirevolutionaire schrijver en politicus Willem Groen van Prinsterer een reeks lezingen in zijn studeerkamer, in zijn grote huis aan de Korte Vijverberg. Wie uit het raam keek, kon het Binnenhof en het torentje zien liggen. De lezingen werkte hij uit tot het boek Ongeloof en Revolutie (1847), een boek dat geldt als het fundament van christelijke politiek in Nederland.

En hoewel Groen vaak stroef en omslachtig formuleert, is dit boek nog steeds de moeite waard. In het derde hoofdstuk zet Groen zijn ‘anti-revolutionaire beginsels’ uiteen als antwoord op de kritiek dat hij teveel op de hand was van de zittende macht en de kerk. Zijn ideeën zouden dan ook ‘vorstelijke sluwheid en priesterlijke baatzucht’ in de hand werkten. Oftewel, tirannie van vorst en kerk.

Die kritiek deed geen recht aan de subtiliteit van Groens denken. ‘Alle macht is van God’, zo stelde Groen nadrukkelijk, maar de macht van de overheid moest beperkt zijn. Het ging Groen nadrukkelijk om de ‘regeling en beteugeling’ van politieke macht. Iedere machthebber, of het nu ging om een vorst of parlement, moest beperkingen van de politieke macht respecteren. ‘Wij richten geen altaren voor de Overheid op’, zo concludeerde Groen van Prinsterer.

shirly-niv-marton-EvGwPnK6apM-unsplash

Het ging Groen erom dat zowel burger als overheid elkaars wederzijdse rechten en plichten dienden te respecteren. Iedere burger was ‘eenigermate aan de overheid ondergeschikt’. En met het woordje ‘eenigermate’ kwalificeerde Groen deze ondergeschiktheid als iets dat niet absoluut en volkomen is. Er is een normale, logische ondergeschiktheid van mensen als ‘onderdanen’. Maar er kan geen sprake zijn van een totale onderwerping aan een regering of koning.

Bestuurscentralisatie

Om te laten zien hoe de beperking van macht eruit ziet, vergeleek Groen twee vormen van centralisatie die hij ontleende aan Tocqueville. Bij la centralisation administrative worden alleen de gedeelde belangen van een land centraal geregeld. Tocqueville noemt bijvoorbeeld ‘algemene wetten en de verhouding tussen het volk en vreemdelingen’. Bij la centralisation gouvermentale worden ook lokale belangen centraal geregeld.

Tocqueville keerde zich tegen dit laatste fenomeen: ‘Op die manier raken de mensen eraan gewend volledig en bij voortduring af te zien van hun eigen wil’. Groen noemde centralisation gouvermentale daarom zelfs ‘verderfelijk’. Hij verwoordde dit door te refereren aan ‘onafhankelijkheid in eigen kring’. Daarmee bedoelde hij dat provincies, gemeenten, en ook gezinnen zoveel mogelijk zichzelf moesten kunnen én konden besturen. Een overheid die hier geen ruimte voor geeft, maakt zich schuldig aan ‘de vernietiging van echte vrijheden’.

russia-gdb74a6eb1_1920

Bedreiging door de overheid

De kritiek van Groen en ook Tocqueville komt voor uit een mensbeeld dat in onze tijd wat naar de achtergrond lijkt te zijn verdreven. Het is de idee dat bestuurders, of het nu koningen of gekozen politici zijn, geneigd zijn hun eigen belangen te volgen. Een belangrijk onderdeel van dat belang is het vergroten van hun zeggenschap en macht. Dit proces wordt uiteraard gelegitimeerd met goede bedoelingen en retorische termen als ‘harmonisatie’.

In de negentiende eeuw was er veel aandacht voor het gevaar van de goede bedoelingen van de overheid. In het geval van Groen lag hier een nadrukkelijk christelijk wereldbeeld aan ten grondslag: de mens is in staat tot alle kwaad en staat dagelijks bloot aan allerlei verleidingen. Het is aan de Staat om orde aan te brengen in een gewelddadige wereld, maar het is net zo belangrijk om de macht van de Staat te beperken. Grenzeloze macht leidt tot uitwassen van kwaad. Niet voor niets beeldde Hobbes de staat af als ‘Leviathan’, tegelijk oplossing en monster.

Scherp en actueel

Deze visie op de staat is nog steeds scherp en actueel. De overheid schept randvoorwaarden voor burgers en organisaties, die op hun beurt gezamenlijk de maatschappij vormgeven. Deze wetgevende rol is dienend aan de samenleving en niet beheersend. Beheerszucht ligt op de loer en moet constant worden bestreden. Zoals het volgende blog zal laten zien, zijn de vrijheden waaraan Groen refereerde nog steeds van groot belang.

Vond je dit een boeiende blog? Lees meer en blijf op de hoogte door je aan te melden voor onze maandelijkse Blog Alert

Gertjan Schutte is historicus en werkt aan een biografie van Groen van Prinsterer aan de Theologische Universiteit Kampen|Utrecht

Arjen Siegmann is hoogleraar christelijk sociaal denken aan de Vrije Universiteit en stafmedewerker van het wetenschappelijk instituut voor het CDA.

#Tocqueville #Groen van Prinsterer #bestuur #centralisatie #macht