Een grondslag voor de Grondwet? Van preambule tot algemene bepaling

Datum bericht: 1 juni 2022

Door Jurn de Vries

Op 5 april 2022 stemde de Tweede Kamer in tweede lezing met ruime meerderheid in met het opnemen van een inleidend artikel in onze Grondwet. Als ook de Eerste Kamer dit voorstel met de vereiste meerderheid aanvaardt, zal de Grondwet worden ingeleid door de volgende bepaling: ‘De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat.’ Daarmee zal een discussie van bijna twee eeuwen (voorlopig?) afgesloten worden. Vele christelijke politici hebben in deze periode gepleit voor een preambule bij onze Grondwet die in enigerlei vorm zou verwijzen naar God. Hoe luidden die voorstellen zoal en is een preambule die naar God verwijst wenselijk? Jurn de Vries beantwoordt deze vragen.

Een preambule in de 19de eeuw?

Groen van Prinsterer (1801-1876) vroeg in 1840 in de Tweede Kamer in dubbelen getale om erkenning van God als ‘de Hoogste Wetgever en Koning’ in de Grondwet. In zijn voetspoor had de Christelijk-Historische Unie (opgericht in 1908, in 1980 opgegaan in het CDA) in haar beginselprogramma staan: ‘De overheid dient Gods Naam te belijden en de Grondwet behoort te erkennen, dat de overheid Gods dienaresse is’.1 Ook de beginselprogramma’s van de ARP en de RKSP stelden dat de Staat gehouden is God openlijk te erkennen en te dienen, vooral door in wetgeving en bestuur Gods wet tot opperste richtsnoer te nemen. De ARP en RKSP verwezen daarbij overigens niet naar de Grondwet of een preambule.

Een preambule in de 20ste eeuw?

Ook meer dan een eeuw na Groen werd het opnemen van een preambule die naar een hogere orde verwees, nog verdedigd. Zo werd in de staatscommissie-Van Schaik (1950-1954) gepleit voor een inleidend artikel in de Grondwet waarin de gebondenheid van het staats- en rechtsbestel aan een hogere orde tot uitdrukking zou worden gebracht. Daar bleek in die commissie geen meerderheid voor, waarna de minderheid een eigen nota uitbracht waarin werd voorgesteld een inleidend (ongenummerd) artikel in de grondwet op te nemen, dat zou kunnen luiden: ‘Het Staatsbestel van het Koninkrijk wordt gedragen door de erkenning van God als Schepper en Bron van het recht’.

In de staatscommissie-Cals/Donner (1967-1971) pleitte Bart Verbrugh (1916-2003, van 1971 tot 1981 Tweede-Kamerlid voor het GPV) voor erkenning van Gods gezag in de Grondwet. Hij kreeg geen bijval, zelfs niet van de CHU-commissieleden. In de kamerdebatten die leidden tot de grote Grondwetsherziening van 1983, hebben Kamerleden van GPV, RFF en SGP dit pleidooi meermalen herhaald, maar de ministers van Binnenlandse Zaken – ook die van ARP-huize – wezen het steeds af.

justice-g6fcc1ac20_1280

Een algemene bepaling in de 21ste eeuw

De staatscommissie-Thomassen (2008-2010) stelde geen preambule, maar een algemene bepaling voor. Anders dan een preambule maakt een algemene bepaling inhoudelijk deel uit van de Grondwet. Het kabinet zag daar aanvankelijk niet veel in, maar heeft op aandringen van de Eerste Kamer toch een wetgevingsproces in gang gezet, waarin de door de staatscommissie voorgestelde tekst in verkorte vorm is overgenomen.

Een fundering voor de algemene bepaling?

Ik zelf heb in de staatscommissie-Thomassen niet meer gepleit voor een verwijzing naar God in een preambule. Naar mijn mening past dat niet meer bij de voortgeschreden secularisatie in ons land. Maar als belijdend christen waardeer ik het dat een grondwet als de Duitse opent met de woorden ‘In het bewustzijn van zijn verantwoordelijkheid jegens God en de mensen …’. Evenzeer waardeer ik het dat de Amerikaanse Declaration of Independence (1776) uitspreekt dat de mensen door hun Schepper zijn begiftigd met bepaalde onvervreemdbare rechten.

Ook onze nieuwe algemene bepaling spreekt over grondrechten – onvervreemdbare rechten. Een diepere fundering wordt daarvoor niet geformuleerd. De staatscommissie-Thomassen stelde daarvoor nog wel een fundering voor, namelijk de menselijke waardigheid, die naar christelijke overtuiging voortvloeit uit de schepping van de mens als beeld van God (Genesis 9:6, Jakobus 3:9). Maar zelfs die twee woorden hebben de algemene bepaling niet gehaald.

Tocqueville

Hoe Tocqueville hierover dacht? In zijn beroemde boek over de democratie in Amerika wijdt hij noch aan de inleiding van de Declaration of Independence, noch aan de preambule van de constitutie van 1789 (die geen religieus element bevat) een beschouwing. Dit is een aanwijzing om de betekenis van zulke formules niet te overschatten.

Vond je dit een boeiende blog? Lees meer en blijf op de hoogte door je aan te melden voor onze maandelijkse Blog Alert

Dr. J.P. de Vries was lid van de Eerste Kamer voor de ChristenUnie en lid van de staatscommissie-Thomassen.

#Tocqueville #religie #democratie #Grondwet #Eerstekamer #Tweedekamer #wetgeving #secularistie

Noten:

1. Dit was opgenomen in artikel 4 lid 2.