Tocqueville en de Revolutie

Datum bericht: 28 april 2021

Door Lennart Slagter

Wat leert Tocqueville ons over utopische politieke theorieën die gericht zijn op centralisatie? Lennart Slagter bespreekt de politieke ontwikkelingen die plaatsvonden voor, tijdens en na de Franse Revolutie met oog op de centrale bestuursvorm. Heeft de Revolutie daadwerkelijk vrijheid gebracht voor de burger?

Alexis de Tocqueville (1805 – 1859) beschouwde de Franse Revolutie niet als radicale breuk maar als een logisch gevolg van de jarenlange machtsstrijd tussen de monarchie en de adel.1 Hij had geen goed woord over voor de zelfbenoemde intellectuelen die op een abstract, theoretisch niveau een ideaal staatsmodel ontworpen hadden en de revolutionairen aanjoegen dit in praktijk te brengen. Mede hierdoor was de bevolking, in zijn ogen, in handen gevallen van despotisme en terreur. Wat kunnen wij vandaag de dag leren van de gevolgen van dit radicale, letterlijk ontwortelende revolutionairisme?

De neergang van de adel…

In het prerevolutionaire Frankijk woedde een felle machtsstrijd tussen de monarchie en de adel. De edellieden waren verantwoordelijk voor lokaal politiek bestuur; zij vertegenwoordigden met name de belangen van de (grote) boerenbevolking. Daarnaast bezaten zij privileges op basis van hun adellijke stand. De monarchie centraliseerde de macht gaandeweg ten koste van de adel. Zij maakte zo langzamerhand een einde aan de lokale politieke invloed van de adel. Dientengevolge werd Frankrijk in toenemende mate bestuurd door anonieme staatsambtenaren vanuit centraal niveau.

Ook al raakte de adel politiek gezien steeds meer uitgespeeld, zijn sociale en economische privileges bleven behouden. Ondertussen waren de Franse boeren zelf landeigenaar geworden in plaats van pachters. Zij waren hierdoor nagenoeg onafhankelijk geworden van de adellijke landheren. Desondanks dienden zij nog steeds zware plichten te vervullen ten opzichte van deze adel. De boeren stonden een aanzienlijk deel van hun oogst af aan de adel die politiek niets meer voor hen kon betekenen en zijn privileges volledig uitbuitte. Dit leidde, begrijpelijkerwijs, tot grote frustratie onder de boerenbevolking:

“Stelt u zich de toestand van deze man voor, zijn behoeften, zijn karakter en zijn hartstocht, en bereken, als u dat kunt, de schatten aan haat en afgunst die zijn opgespaard in zijn hart.”2

…en de monarch

De woede van de bevolking richtte zich vervolgens op het symbool van de macht, de monarch. Dit gebeurde ondanks het feit dat de monarch wel degelijk hervormingsgezind was en hij ideeën ten uitvoer had gebracht die later als ‘revolutionair’ bestempeld zouden worden.3 Het was daarentegen vooral de adel die zich krampachtig vasthield aan zijn privileges en zo feitelijk voor de boeren een sociaaleconomisch obstakel vormden. Ondertussen had deze adel zelf zijn traditionele positie verloren door de centralisatie van de macht.

fist-424500_1280

De revolutionairen wierpen vervolgens de monarchie omver, gesteund door abstracte, utopische theorieën van sympathiserende intellectuelen. Deze theorieën waren erop gericht alle oude instellingen te gronde te laten gaan en vanuit het niets opnieuw te beginnen. Dat de revolutie zo gewelddadig uitpakte, hadden de welwillende intellectuelen uiteraard niet voorzien. Dit is echter niet vreemd “als men bedenkt dat de revolutie werd voorbereid door de meest beschaafde klassen van de natie, en uitgevoerd door de meest onbeschaafde en barbaarse.”4

Een leven in vrijheid?

Nadat de revolutie was uitgeraasd, dacht de bevolking in gelijkheid vrij te kunnen zijn. Democratische instellingen, overeenstemmend met het gelijkheidsideaal, vonden hun plaats in de samenleving. Helaas ging het enthousiasme voor de verworven economische en staatkundige vrijheden snel teloor tezamen met de krachtige generatie die de Revolutie teweeg had gebracht. Wegens politieke apathie viel de bevolking terug op de staatsmacht om in haar behoeftes te voorzien. Deze was door de vroegere monarchie al flink uitgebreid, terwijl de instellingen gericht op lokaal zelfbestuur door de revolutionairen definitief vernietigd waren:

“Men haalde de centralisatie uit het stof en herstelde haar, en op het moment dat ze zich oprichtte, terwijl alles wat haar vroeger hinderde was afgebroken, zag men vanuit het binnenste van een natie die zojuist het koningshuis omver had geworpen, plotseling een macht tevoorschijn komen die veelomvattender, gedetailleerd en absoluter was dan de macht die ooit door een koning was uitgeoefend.”5

Ironisch genoeg hebben de revolutionairen het werk van de door hen omvergeworpen monarchie voortgezet. Tocqueville zag hierin de bevestiging van zijn overtuiging dat de vrijheid enkel van onderaf opgebouwd kan worden door middel van decentraal politiek zelfbestuur. Wanneer burgers zich niet politiek engageren, zullen zij gemakkelijk toestaan dat de staat de verantwoordelijkheid op zich neemt hun levens in te richten. Dit lijkt zelfs overeen te stemmen met het veelgeprezen gelijkheidsideaal. De staat maakt immers uniforme wet- en regelgeving. Maar deze politiek passieve burgers maken onbewust een geheel nieuwe vorm van despotisme mogelijk:

“Boven hen torent een immense en beschermende macht uit die zich als enige belast met de zorg voor hun genietingen en het toezicht op hun lot … (…) De gelijkheid heeft de mensen op al deze dingen voorbereid: zij heeft hen ertoe gebracht ze te ondergaan en vaak zelfs als een weldaad te beschouwen.”.6

En wij?

De boodschap van Tocqueville is dan ook vooral een waarschuwing. Allereerst is deze gericht tegen de utopische politieke theorieën die, in de praktijk, dikwijls desastreuze gevolgen hebben. Bovenal omdat zij gericht zijn op omverwerping van de ‘oude orde’. Daarnaast vormt de afwezigheid van politiek zelfbestuur, gecombineerd met een nietsontziend gelijkheidsideaal, een grote bedreiging voor de vrijheid. Centralisatie van macht, gelatenheid ten opzichte van lokale politiek, en een disproportionele nadruk op gelijkheid ten opzichte van vrijheid, waren fenomenen die Tocqueville uit democratisch oogpunt zorgen baarden. Dat kan ook ons te denken geven.

Vond je dit een boeiende blog? Lees meer en blijf op de hoogte door je aan te melden voor onze maandelijkse Blog Alert.

Lennart Slagter is masterstudent Filosofie van de Natuur- en Levenswetenschappen aan de Radboud Universiteit.

#Tocqueville #Revolutie #Gelijkheid #Vrijheid #Monarchie #Centralisatie #Decentralisatie #Politiek

Voetnoten:

1. Dat Tocqueville de Revolutie niet als een ‘plotselinge omwenteling’ beschouwt heeft ongetwijfeld te maken met de lange duur van deze machtsstrijd; Montesquieu beklaagde zich er reeds over in 1748. Zo werd er in 1667 aan Lodewijk XIV geadviseerd de leenheerlijke (lees; adellijke) rechtspraak af te schaffen. Montesquieu (1748), Over de geest van de wetten (tweede druk), Boom: Amsterdam 2006, p.57.
2. Alexis de Tocqueville (1856), Het Ancien Régime en de Revolutie (eerste druk), Boom: Amsterdam 2019, p.81-82.
3. Zo eigende het bestuur na Lodewijk XIV zich grond toe om publieke werken te verrichten.
4. Alexis de Tocqueville, a.w. p.266.
5. Alexis de Tocqueville, a.w. p.268.
6. Alexis de Tocqueville (1840), Over de democratie in Amerika (vierde druk), Lemniscaat: Rotterdam 2011, p.748.