Op missie naar Indonesië, in gesprek met Maaike Derksen
“Ik zeg altijd tegen mijn studenten: Als je vernieuwend onderzoek wilt doen op historisch gebied, dan moet je je richten op de Nederlands-Indische missiegeschiedenis. Daar zijn nog zoveel academische vraagstukken onbeantwoord, zoveel materiaal dat onbenut is gebleven en terreinen die nog niet verkend zijn,” vertelt promovenda Maaike Derksen met veel passie. In januari 2020 vertrekt Maaike namens de Radboud Universiteit en het Katholiek Documentatie Centrum naar Indonesië met een bijzondere missie – zij het een andere missie dan de missionarissen vóór haar. Zij gaat met lokale partners inventariseren in hoeverre er interesse bestaat in het conserveren en beschikbaar maken van het gedeelde religieuze culturele erfgoed.

Maaike Derksen (staand) geeft werkcollege aan geschiedenisstudenten over onderzoek doen op basis van archiefmateriaal in de studiezaal van het KDC. (Foto door Jeffry Huntjens)
Archiefschatten
Oorspronkelijk begon Maaike als een antropologe met een grote interesse in migratie en ontwikkelingswerk. In opdracht van de Radboud Universiteit en de ontwikkelingsorganisatie Cordaid deed ze onderzoek naar gedwongen en vrijwillige terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Sierra Leone. Omdat ze wist dat ze graag nog meer de theorie in wilde duiken, volgde ze in 2008 een research master geschiedenis. In 2010 slaagde zij cum laude met een scriptieonderzoek over Javaanse onderwijzers, opgeleid door de Nederlandse Jezuïeten in de kweekschool van Muntilan.
Met een beurs van het Caterine van Tussenbroek-fonds kon Maaike in 2011 een pilotstudie in Indonesie uitvoeren ter voorbereiding van een promotieonderzoek. Deze pilot stond in het teken van de taal (Bahasa Indonesia) leren en het lokaliseren van ‘documentary heritage’ betrekking hebbende op de katholieke missie. “Ik ging langs katholieke scholen, musea, kerken, drukkerijen, bibliotheken en naar mensen die te maken hadden met de Nederlandse katholieke missionarissen, zoals de kinderen die op één van de vele missiescholen hebben gezeten. Uiteindelijk kwam ik ook terecht bij de archieven van de religieuze ordes en congregaties en bisdommen. Er bleek nog een schat aan archiefmateriaal aanwezig te zijn in Indonesië en lang niet alles zou ik gaan gebruiken voor mijn promotieonderzoek.”
Erfenis van de missie
Als promovenda is Maaike werkzaam als docent cultuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit. Zij geeft momenteel les in gender en religie-geschiedenis. Ze begeleidt studenten bij onderzoek en scripties. Maar ze is met name bezig met haar eigen onderzoek naar de katholieke missie in Nederlands-Indië tussen 1856 en 1942. “Ik richt mij op zogenaamde ‘culturele intermediairs’. Dat waren de lokale tussenpersonen die de missionarissen ondersteunden in hun werkzaamheden. Wat ik als historicus zelf aan de lijve heb ondervonden: Het beheersen van de taal is cruciaal om elkaar te kunnen begrijpen. De Europese missionarissen spraken wel Nederlands en Maleis (tegenwoordig: Bahasa Indonesia), maar vaak niet de lokale taal. Zij hadden deze intermediairs dus nodig om hun werk te kunnen doen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de dorpsonderwijzers, die zij zelf gingen opleidingen in hun kweekscholen.”
Voor haar promotieonderzoek is Maaike in 2011, 2013 en 2015 naar Midden-Java gegaan. Ze bezocht daar archieven in Muntilan, Yogjakarta en Semarang. “Ik ben bij de Franciscanessen, de Jezuïeten en de broeders van Maastricht op bezoek geweest. Er zijn natuurlijk meer congregaties in Java, maar deze drie waren de eerste ordes die onder de Javanen gingen werken. De religieuzen waarmee ik gesproken heb, zijn heel erg geïnteresseerd in hun eigen geschiedenis en het gedeelde erfgoed met Nederland. Zij willen zo veel mogelijk weten over hun ‘roots’: de missionarissen die hen voorgingen en de banden tussen Nederland en Indonesië.”
Dreigend geheugenverlies
Deze eerste ontmoetingen onthulden echter ook dat het moment is aangebroken om gezamenlijk de collecties te ontsluiten die de gemeenschappelijke geschiedenis te documenteren. Aan Nederlandse kant verliezen orden en congregaties door overlijden hun leden die zelf deel uit maakten van deze ervaring en stoppen de overzeese contacten. In Indonesië is de opslag vaak tijdelijk geregeld en zijn de congregaties zelf verantwoordelijk voor hun eigen archiefbeheer.
“De paters, broeders en zusters hebben hun archieven redelijk op orde. Maar zij hebben lang niet altijd de nodige expertise in huis om op de juiste manier te bewaren en te conserveren. Er is ook geen regionaal orgaan aanwezig om ze hierin te ondersteunen. Dit kan soms leiden tot goed bedoelde maar niet altijd duurzame keuzes, zoals bijvoorbeeld het lamineren van belangrijke brieven.”
Het gaat daarbij om méér dan alleen collecties van orden en congregaties. De archivalia van bekende missionarissen, zoals de jezuïet Frans van Lith (1863-1929) en materiaal van opvangtehuizen, scholen en zorginstellingen liggen in andere archieven opgeslagen, zoals onder andere in de bisschoppelijke archieven van Jakarta. In de jezuïetenbibliotheek in Yogyakarta bevinden zich nog veel katholieke tijdschriften, en schoolmateriaal. In het missiemuseum in Muntilan is een grote verzameling foto’s te vinden, maar ook de huwelijks- en doopsregisters van de allereerste Javanen die zich hebben bekeerd. Deze bronnen kunnen ons veel duidelijk maken over de beginperiode van de missie, maar dan is het wel nodig dat de betrokkenen zelf hun kennis toevoegen door personen te identificeren en de context uit te leggen. Daarbij vormt de Nederlandse taal een steeds groter wordende barrière. Het oudste materiaal van vóór 1945 is nog allemaal in het Nederlands, een taal die steeds minder mensen in Indonesië machtig zijn.

Ursulinenschool in Bandung, West-Java 1935. (Foto afkomstig uit collectie KDC)
De lokale connectie?
Om deze archieven te kunnen behouden en in te zetten voor toekomstig onderzoek is het van belang om dit Indonesische materiaal op korte termijn te gaan lokaliseren, te digitaliseren en te koppelen aan de missie-archieven in Nederland. Daar hebben we echter hulp voor nodig van lokale partners. Echter, hoe Indonesische academici kijken naar de missie-archieven en of zij erin geïnteresseerd zijn, weten wij gewoonweg nog niet. Dat is één van de dingen die Maaike zal gaan uitzoeken. Er zijn verschillende katholieke universiteiten op Java waarmee we contact kunnen leggen: de Sanata Dharma en Atma jaya in Yogyakarta, Unika Soegijapranata in Semarang en Universitas Katolik Indonesia Atma Jaya in Jakarta. Ons team van historici aan de Radboud Universiteit zou graag een netwerk willen opbouwen met de academici in Indonesië.
Hoewel Maaike en haar collega’s zich inzetten voor dit project, kunnen zij deze kar echter niet in hun eentje trekken, benadrukt ze.
“De belangrijkste uitdaging is om elkaar goed te begrijpen. Dat vergt goede communicatie en openheid over hetgeen we samen willen bereiken en welke waarden wij hier in zien voor ons gedeeld erfgoed. Dat is niet zo eenvoudig als het misschien lijkt. We moeten namelijk ervoor oppassen dat we ervan uitgaan dat alles wat interessant is voor Nederlandse onderzoekers, ook interessant is voor Indonesische onderzoekers en andersom. Het is juist zo leerzaam om die verschillende belangen samen te brengen. Dat doel staat voorop. Daarbij mag je niet vergeten dat deze geschiedenis gecompliceerd ligt, met veel nuances en gevoeligheden.”
Uitdagingen
Nu, 70 jaar na de Indonesische onafhankelijkheid op 27 december 1949, blijkt het moeilijk te zijn om in te schatten hoe de missiegeschiedenis wordt beleefd in Indonesië zelf. Maaike vindt het ook lastig om daar een uitspraak over te doen. “Ik denk dat het antwoord heel erg afhankelijk is van de persoon aan wie je het vraagt. Maar de mensen die ik gesproken heb, zijn wél positief over de missionarissen. In 1949 stonden veel missionarissen voor de keuze om in Indonesië te blijven en Indisch staatsburger te worden óf terug te keren naar Nederland. Veel missionarissen kozen ervoor om in Indonesië te blijven en hun werk voort te zetten. Het onderwijs en ontwikkelingswerk ging door en de banden met Nederland en met Rome bleven bestaan. Om dit te illustreren: een hele mooie ontwikkeling is dat momenteel veel Indonesische zusters naar Nederland komen om de oude zusters van hun congregaties te verplegen. Er is dus géén sprake van een definitieve breuk tussen Nederland en Indonesië op dit gebied.”
Een schat aan erfgoed
Begin 2020 vertrekt Maaike als kwartiermaakster naar Java. Ze zal zich enerzijds bezighouden met het opbouwen van een nieuw kennisnetwerk met Indonesische historici en academici en religieuzen. Anderzijds zal ze de Indonesische vraagstukken over gedeeld erfgoed opsporen en inventariseren als basis voor een vruchtbare samenwerking op de langer termijn.
“Er liggen nog schatten aan archiefmateriaal voor het oprapen,” benadrukt Maaike, “Zowel aan Indonesische als Nederlandse zijde, en de mogelijkheden voor nieuwe onderzoeks- en onderwijsprojecten zijn talrijk op het gebied van religie, cultuur, genealogie, identiteit en mentaliteit. Als wij er nu in slagen deze collecties te conserveren en aan elkaar te koppelen hebben studenten en onderzoekers aan beide kanten van de oceaan hier nog decennia lang profijt van en zorgen wij ervoor dat dit gedeelde erfgoed behouden blijft.”
Via de social media-kanalen van het KDC zal Maaike ons op de hoogte blijven houden van haar missie in Indonesië. Bezoek hier onze pagina op Facebook of Instagram. Het volledige blog is ook straks terug te vinden op onze website.
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen in het KDC-magazine Impressie (2019-25). Redactie: Jeffry Huntjens.

Maaike Derksen per scooter op zoek naar sporen van het Nederlands missieverleden in Java (foto uit eigen collectie).