Katholieke Plattelandsjongeren Nederland
Archiefnummer: 955
Archiefnaam: KPJN
Sector: Jeugd
Soort archief: Instellingsarchief
Datering: (1951) 1956-1995
Voor inzage toestemming aanvragen via de archivaris
Ten geleide
Katholieke Plattelandsjongeren Nederland (1951) 1956-1995 [1]
In 1921 verschenen de eerste gewestelijke organisaties voor jonge boeren. Een aantal van deze jonge boerenbonden kwam voort uit groepen van oudleerlingen van landbouwcursussen die door de gewestelijke boerenorganisaties werden georganiseerd. Werd voor de Tweede Wereldoorlog nog gediscussieerd over de manier waarop de jonge boeren - en ook de boerinnen - moesten worden georganiseerd, in 1945 maakte het episcopaat aan deze discussie een einde. Zij bepaalde dat voor elke stand een eigen jeugdorganisatie op katholieke grondslag moest komen. Wel moest er een zekere binding tussen ouderen en jongeren blijven bestaan. De verschillende jeugdorganisaties mochten onderling contact hebben.
Vanaf dit moment begon de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (KNBTB) zich met organisatie van de jonge boeren te bemoeien en stelde een commissie in met de opdracht de consequentie van de bisschoppelijke uitspraak voor de jonge boeren- en tuindersbonden te onderzoeken. De commissie meende dat een sterke band tussen jonge en volwassen boeren essentieel was, omdat de gewestelijke standsorganisaties een belangrijke taak hadden in de vorming van de jonge boeren en tuinders. Daarnaast achtte zij een landelijke samenwerking tussen de gewestelijke jonge boerenbonden wenselijk.
Het bestuur van de KNBTB ging op basis van de bevindingen van de commissie akkoord met een landelijke organisatie voor jonge boeren en tuinders. Op 23 juli 1946 werd het Nationaal Verbond van Katholieke Jonge Boeren en Tuinders opgericht. Later veranderde de naam in Katholieke Nederlandse Jonge Boeren- en Tuindersbond (KNJBTB).
Jonge boerinnen waren van oudsher opgenomen in de gewestelijke boerinnenbonden. Na 1945 kwamen in de verschillende gewesten aparte organisaties voor jonge boerinnen en in 1955 verenigden zij zich in de Katholieke Nederlandse Boerinnen Jeugdbond (KNBJB).
In de jaren zestig zochten veel leden van de KNBJB en KNJBTB werk buiten het agrarisch gebied. Het ledenbestand werd zodoende steeds minder agrarisch en beide bonden kregen meer het karakter van een algemene organisatie voor plattelandsjongeren. Bovendien ging deze verbreding van de doelgroep gepaard met een teruglopend ledental. Deze twee ontwikkelingen leidden in 1966 tot de oprichting van de Katholieke Plattelandsjongeren Nederland (KPJN).
De eerste vier jaren na de oprichting hield de KPJN zich vooral bezig met sociaal-culturele en sportieve activiteiten. Vanaf 1970 was er weer meer aandacht voor de agrarische belangen van de plattelandsjeugd en kwam er een Agrarische Commissie, later Agrarische Jongerenraad (AJR) genoemd. In de AJR werden de belangen van de jonge agrariërs behartigd op hun weg naar het zelfstandig ondernemerschap. De AJR was als gesprekspartner vertegenwoordigd in de KNBTB.
In het kader van het algemene jongerenwerk werden verschillende activiteiten georganiseerd. Met het programma "Actief op pad" organiseerde de KPJN actieve vakanties in binnen- en buitenland. Voor vrijwilligers die zich bezighielden met vormingswerk werden weekenden georganiseerd om met behulp van spelvormen hun werk uit te diepen. In het kader van het alcoholproject verscheen in 1986 het rapport "Bar gezellig" om de negatieve kanten van overmatig alcoholgebruik aan de kaak te stellen. Een ander belangrijk thema in die periode was de positie van de vrouw in de KPJN; in het eenmalige blad Lipstick werd in 1987 veel aandacht aan dit onderwerp besteed.
Op nationaal vlak werd al vanaf 1951 samengewerkt met de Christelijke Jonge Boeren- en Tuindersbond (CJBTO) en de Plattelandsjongeren Gemeenschap Nederland (PJGN) in de 3 Centrale Jeugdorganisaties (3-CJO's). Vanaf 1964 waren de jonge boerinnen via de KNBJB ook lid van de 3-CJO's. Via de AJR participeerde de KPJN in de stuurgroep Landbouwbeleid van de 3-CJO's. Deze stuurgroep werd in 1977 opgevolgd door het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK).
In het kader van het algemene jongerenwerk waren de KPJN, NCPJ en PJGN al in de jaren zeventig ondermeer aangesloten bij de Landelijk Organisaties Vrijwilligers Jeugd- en Jongerenwerk (LOVJ). Het LOVJ was één van de autonome werkverbanden binnen de Nederlandse Federatie Jeugd- en Jongerenwerk (NFJJ).
Door deze brede samenwerking vreesde de KNBTB dat het katholiek, agrarisch jongerenwerk zich teveel zou verwijderen van de standsorganisaties. In antwoord daarop besloot de KPJN in 1978 om onafhankelijk van de KNBTB te opereren en vroeg toestemming om de statuten te veranderen. De KNBTB weigerde, maar de KPJN zette door en versterkte de samenwerking met de NCPJ (opvolger van de CJBTO) en PJGN. Desondanks bleef de KPJN vertegenwoordigd in commissies van de KNBTB en waren er verder goede contacten met de Katholieke Plattelandsvrouwen Nederland (KPN).
Na deze verwijdering van de ‘moederbond' stelden de 3 CJO's in 1978 de werkgroep ‘Samenwerking' in om de mogelijkheden van een intensievere samenwerking op landelijk niveau te onderzoeken. In haar eindrapport van 1980 werden definitieve voorstellen voor het vormen van een federatie gedaan. In 1983 werd de Nederlandse Federatie Plattelands Jongeren Organisaties (NFPJO) opgericht en namen de 3 CJO's hun intrek in één kantoor. Binnen de nieuwe federatie was een commissie Algemeen Plattelands Jongerenwerk (APJW) verantwoordelijk voor de niet-agrarische aspecten van het jongerenwerk. Het NAJK daarentegen werd een commissie voor de behartiging van de agrarische belangen. Beide commissies hadden een grote zelfstandigheid binnen de NFPJO en een eigen bestuur.
Inmiddels was de samenwerking tussen de 3 CJO's dusdanig geïntensiveerd dat vanaf 1990 een gezamenlijk personeelsbeleid werd gevoerd. In 1992 fuseerden zij uiteindelijk tot Plattelands Jongeren Nederland (PJN).
Internationaal waren er ook diverse contacten. Al in 1948 was de secretaris van de KNJBTB, M. Middelweerd, nauw betrokken bij de oprichting van de Mouvement Internationale de la Jeunesse Agricole et Rurale Catholique (MIJARC). In 1954 werd Middelweerd de eerste president van deze organisatie en in 1956 hield de MIJARC haar eerste ledenvergadering in Nederland. In EEG-verband was de KPJN aangesloten bij het Comité Européen des Jeunes Agriculteurs (CEJA).
De KPJN liet zich ook gelden op het gebied van het ontwikkelingswerk. Dat gebeurde eerst rechtstreeks via de MIJARC, later werd via de werkgroep Internationaal Werk contacten met de MIJARC onderhouden. Tenslotte was de KPJN ook betrokken bij projecten die gesubsidieerd werden door de Nationale Commissie Bewustwording en Voorlichting Ontwikkelingssamenwerking (NCO).
[1] Voor deze beknopte geschiedenis van de KPJN is voornamelijk gebruik gemaakt van het proefschrift Boeren met beleid. Honderd jaar Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond. 1896-1996 door M. Smits (Nijmegen 1996). Daarnaast is informatie geput uit de jaarverslagen van de KPJN en enkele ‘geschiedschrijvingen' die verzameld zijn in inv.nr. 271 van de basislijst.
Literatuur van en over de Katholieke Plattelandsjongeren Nederland kunt u vinden in RUQuest.
KDC - Knipselcollectie
De knipselcollectie bevat naast knipsels uit dag- en weekbladen diverse andere vormen van min of meer losbladige informatie, zoals persberichten van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), overlijdensberichten, fotokopieën uit bio- en bibliografische naslagwerken enz. De knipsels over de Kath. Plattelands Jongeren zijn beschikbaar in de studiezaal van het KDC.
KDC – Beeld en Geluid
De collectie Beeld en geluid kunt u doorzoeken via de Catalogus van het KDC. Door te zoeken op ‘Kath. Plattelands Jongeren Nederland’ vindt u het bedoelde materiaal.