Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond
Archiefnummer: 863
Archiefnaam: KNBT
Sector: Stands- en vakorganisaties
Soort archief: instellingsarchief
Datering: (1857) 1896-1995
Voor inzage toestemming aanvragen via de archivaris
Plaatsingslijst en Rubriekenlijst (pdf, 6,2 MB) vernieuwd oktober 2015
Zie ook de archieven van de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond, de Katholieke Vrouwenorganisatie (voorheen "van de NCB") , de Dienst Onderwijs van de NCB, de Katholieke Plattelandsjongeren Nederland (onderdeel van de KNBTB), C.G.A. Mertens (voorzitter van de KNBTB van 1954 tot 1975) en F.F.X. Cerutti (hoogleraar; secretaris Landbouwschap).
Ten geleide
Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond[1] ((1857) 1896-1995)
De Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (KNBTB) werd in 1896 opgericht. Aan het einde van de 19de eeuw had de boerenstand te lijden onder een ernstige landbouwcrisis, onder meer veroorzaakt door goedkope Amerikaanse graanimporten, waardoor de akkerbouw en veeteelt te maken kregen met scherpe prijsdalingen. De boerenstand was in deze crisis vooral op zichzelf aangewezen daar steun van de overheid (door middel van protectionistische maatregelen) uitbleef. De in het Nederlandsch Landbouwcomité (NLC) verenigde provinciale Maatschappijen van Landbouw ondersteunden dit liberale standpunt in grote lijnen. Mede als reactie hierop kwam op initiatief van jhr. L. Ridder de van der Schueren in 1896 de Nederlandsche Boerenbond (NBB) tot stand.
De nieuwe organisatie begon als een centrale, christelijke (interconfessionele) organisatie, gefundeerd op plaatselijke boerenbonden. Belangrijke doelstellingen van de NBB waren: meer staatsbemoeienis met de landbouw, een betere agrarische wetgeving, een verbetering van het landbouwkredietwezen (oprichting boerenleenbanken), het stichten van verenigingen in het belang van de landbouw (aan- en verkoopverenigingen, verzekeringen, enz.), het behartigen van sociale belangen en het verbreiden van kennis.
De centralistische structuur van de NBB kwam al snel na zijn oprichting ter discussie te staan. De inmiddels opgerichte provinciale bonden, waaronder bijvoorbeeld de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond (NCB), plaatsten de uitbouw van de eigen organisaties steeds meer op de voorgrond en trokken veel activiteiten naar zich toe. In 1899 werd besloten de NBB om te vormen tot een federatief orgaan van provinciale boerenbonden. In 1918 werd in 's-Gravenhage een permanent secretariaat gevestigd.
In de eerste twintig jaar van deze eeuw ontwikkelden de aangesloten interconfessionele provinciale boerenbonden zich tot katholieke (inter)diocesane bonden. Als sluitstuk van deze katholisering werd in 1920 de katholieke identiteit van de NBB voor het eerst vastgelegd in de statuten. Deze ontwikkeling werd mede mogelijk gemaakt doordat de protestants-christelijke boeren en tuinders zich in 1918 in een eigen vereniging hadden georganiseerd. Logisch gevolg hiervan was de naamsverandering van de NBB in Roomsch-Katholieke Nederlandsche Boeren- en Tuindersbond (RKNBTB) in 1924 en in KNBTB in 1929.
In de decennia die volgden, ontstond een effectieve taakverdeling binnen de katholieke landbouworganisatie. De KNBTB hield zich als centrale organisatie steeds meer bezig met belangenbehartiging in de richting van de overheid. Ook vervulde hij een belangrijke rol als overlegorgaan van de gewestelijke organisaties en economische instellingen zoals boerenleenbank, hypotheekbank, verzekeringen, pakhuizen, veilingen en dergelijke.
De gewestelijke en plaatselijke boerenbonden ontwikkelden zich op hun beurt tot standsorganisaties. Ze hielden zich bezig met een scala aan activiteiten: onderwijs, sociaal-godsdienstige vorming, economische en technische voorlichting, verzekering van risico's op en rond het bedrijf, charitatieve werken, afzet en verwerking van producten en politieke belangenbehartiging. Behalve voor de boeren waren ze ook actief voor boerinnen en jonge boeren.
In de jaren dertig ontstond bij de drie centrale landbouworganisaties (3 CLO's) behoefte aan structureel overleg. Na de oorlog vloeide daar de Stichting voor de Landbouw uit voort, waarin overigens ook de centrale landarbeidersorganisaties vertegenwoordigd waren. Een volgende stap werd in 1954 gezet met de oprichting van het Landbouwschap.
In de naoorlogse periode werd de boerenstand geconfronteerd met belangrijke sociaal-economische problemen: het jonge boeren-vraagstuk, emigratie, schaalvergroting, saneringen, bedrijfsbeëindigingen, ontkerkelijking, enz. De KNBTB bleef als enige katholieke standsorganisatie bestaan en de belangen van zijn leden op centraal niveau behartigen. De sociaal-economische belangenbehartiging op nationaal en internationaal niveau kreeg hoge prioriteit.
De samenwerking tussen de drie centrale landbouworganisaties resulteerde in 1995 in de totstandkoming van de landelijke Land- en Tuinbouworganisatie (LTO). Om enkele beheerstaken te kunnen blijven uitvoeren, bleef de KNBTB als een zelfstandige organisatie bestaan.
[1] Zie voor een recente geschiedenis van de KNBTB: M. Smits, Boeren met beleid: honderd jaar Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond 1896-1996, Nijmegen 1996. Van dezelfde auteur verscheen eerder: 'Door federatieve aaneensluiting'. Ontstaan en ontwikkeling van de Nederlandsche Boerenbond gedurende de eerste vijfentwintig jaren, 1896-1921, in: Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum, 22(1992), p. 7-29.
Literatuur van en over de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond kunt u vinden in RUQuest en Picarta.
KDC – Knipselcollectie
De knipselcollectie van het KDC bevat naast knipsels uit dag- en weekbladen diverse andere vormen van min of meer losbladige informatie, zoals persberichten van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), overlijdensberichten, fotokopieën uit bio- en bibliografische naslagwerken enz. De knipsels over de Kath. Ned. Boeren- en Tuindersbond zijn beschikbaar in de studiezaal van het KDC.
KDC – Beeld en Geluid
De collectie Beeld en geluid kunt u doorzoeken via de Catalogus van het KDC. Door te zoeken op ‘Kath. Ned. Boeren- en Tuindersbond’ vindt u het bedoelde materiaal.