Algemene Rooms-Katholieke Ambtenaren-Vereniging

Archiefnummer: 989
Archiefnaam: ARKA
Sector: Stands- en vakorganisaties
Soort archief: Instellingsarchief
Datering: 1919-1983

Plaatsingslijst

Affiche ARKA "De toekomst van uw rechtspositie" z.j.

Ten geleide
Algemene Rooms-Katholieke Ambtenaren-Vereniging (1919-1983)
1. Geschiedenis en organisatie van de archiefvormer[1]
De “Nederlandsche Roomsch-Katholieke Vereeniging van Ambtenaren in dienst van pu­bliekrechtelijke en semi-publiekrechtelijke lichamen” werd op 8 september 1917 opgericht en kreeg als ‘roepnaam’ Algemene Rooms-Katholieke Ambtenaren-Vereniging (ARKA). In 1973 werd de naam gewijzigd in Ambtenarenvereniging ARKA. De vereniging had haar zetel in Den Haag.[2] Zij stelde zich tot doel de be­langen van haar leden, zowel op zedelijk als op stof­felijk gebied, te behartigen vol­gens de beginselen van de Rooms-Katholieke godsdienst. In de statuten van 1973 werd het doel concreter omschreven: behartiging van de belangen van haar leden, welke verband houden met hun dienstbetrekking. Zij trachtte dit doel te bereiken door onder andere het houden van congressen, vergaderingen, voor­drachten en le­zingen en het uitgeven van een eigen orgaan.
Bestuur.
Het hoofdbestuur van de vereniging bestond in 1932 uit minstens negen personen namelijk voorzitter, secretaris, penningmeester, ondervoorzitter, tweede secretaris en leden en werd bijgestaan door een geestelijk adviseur. In 1956 bestond het hoofd­bestuur uit een algemeen voorzitter, alge­meen vice-voorzitter, algemeen secretaris, tweede algemeen secretaris, algemeen penningmeester, tweede algemeen penning­meester, hoofdredacteur van het orgaan en andere leden. In 1973 be­stond het hoofd­bestuur uit 21 leden, van wie er zeven het dagelijks bestuur vormden.
Pas in 1956 was in de statuten sprake van een dagelijks bestuur, bestaande uit de hiervoor eerste zeven genoemde leden van het Hoofdbestuur.[3] In 1973 bestonden de functies van tweede pen­ningmeester en tweede secretaris niet meer en werden in hun plaats in het dagelijks bestuur “twee andere leden” genoemd.
Organisatie van de leden.
Leden konden zich organiseren in afdelingen.[4] Er moesten dan wel minstens tien leden (vanaf 1925 minstens 25 leden) in een burgerlijke gemeente, dan wel groep van gemeenten wonen.

Ter behartiging van bijzondere belangen op stoffelijk gebied konden landelijke vak­groepen worden gevormd. Deze groepen konden op hun beurt weer onderverdeeld worden in plaatse­lijke of gewestelijke groepen. Ook voor deze landelijke c.q. plaat­selijke of gewestelijke groe­pen gold (zowel in 1932 als in 1956) een minimum aantal leden van tien. In 1956 waren er vijf hoofdgroepen, later landelijke vakgroepen ge­noemd.[5] Deze hoofdgroepen konden worden onderverdeeld in subgroepen.[6] Leden, die tot een be­paalde categorie van personeel behoorden, maar over meer dan één hoofdgroep verspreid waren, konden zich organiseren in contactgroepen.[7] In 1973 werden de vijf hoofdgroepen niet meer expliciet in de statuten genoemd.[8] De gepen­sioneerde leden konden zich sinds 1956 organiseren in de groep Gepensioneerden en de jongeren sinds 1973 in de Landelijke Jongerengroep. Sinds 1956 werd de mo­gelijkheid geschapen om groepsverbanden op te richten voor die leden, die door hun ambtelijke functie een bijzondere plaats in de overheids­dienst innamen.[9]

In de statuten van 1956 was voor het eerst sprake van kadervergaderingen. Deze landelijke of regionale vergaderingen werden éénmaal per jaar gehouden ter onder­linge voorlichting en advisering van hoofdbestuursleden en de voorzitters van afde­lingen, landelijke groepen en groepsverbanden.
Adviesraden.
In 1973 deden twee nieuwe organen hun intrede: de verenigingsadviesraad en het advies­orgaan Rijkspersoneelsaangelegenheden. De adviesraad bestond uit ver­tegenwoordigers van de afdelingen, landelijke groepen en beroepsverbanden en had als taak het hoofdbestuur te adviseren over alle zaken van belang ter realisering van doel en taakstelling van de vereni­ging. Het adviesorgaan was samengesteld uit ver­tegenwoordigers van de landelijke groepen waarvan de leden werkzaam waren bij de rijksoverheid. Zijn taak was het hoofdbestuur te adviseren over alle zaken, van belang voor genoemde leden.
Algemene vergadering.
Ieder jaar werd er een algemene vergadering gehouden voor de hoofdbestuursleden en één of meer vertegenwoordigers van elke afdeling, landelijke groep en landelijk groepsverband.
Tot haar taken en bevoegdheden behoorden onder andere de beoordeling van het beleid van het hoofdbestuur en dat van de redactie van het verenigingsblad, het be­handelen van het jaarverslag en de begroting, het kiezen van een voorzitter en van een aantal leden van het hoofdbestuur.
Federatie.
Toen ARKA bijna 60 jaar bestond kwam er, op 1 juli 1977, een federatie tot stand met de Nederlandse Christelijke Bond van Personeel werkzaam bij de Overheid en in de Sectoren Gezondheidszorg en Maatschappelijk Welzijn (NCBO). De federatie heette Algemeen Christelijke Federatie van Bonden van Personeel werkzaam bij de Over­heid en in Gezond­heidszorg en Maatschappelijk Werk (CFO). Op 1 januari 1980 sloot de Nederlands Christelijke Vereniging van Verpleegkundigen en Verzorgen­den (NCVVV) zich als derde partner bij de CFO aan.
De drie federatiepartners bleven tot 1 januari 1983 als zelfstandige organisaties be­staan. Op de algemene vergadering van ARKA, gehouden op 22 en 23 novem­ber 1982 te Veldhoven, werd tot opheffing van ARKA besloten.[10] De nieuwe federatie kreeg per 1 januari 1983 de naam CFO, CNV-bond voor Overheid, Gezondheid, Welzijn en Sociale Werkvoorziening.

2. Verantwoording van de inventarisatiewerkzaamheden
Het archief had vóór inventarisatie een omvang van 22,5 meter. Het KDC heeft het archief in twee gedeelten verworven. In februari 1987 werd het eerste gedeelte, met een omvang van 18 meter, in bewaring gegeven door het CFO. Het tweede gedeelte werd in december 1998 in bewa­ring gegeven en was afkomstig van het Internatio­naal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). De stukken waren in ordners en archiefdozen en een enkele keer in een groter formaat dozen opgeborgen De archi­valia van het eerste gedeelte zijn kort na de inbewaringgeving door het KDC in een magazijnlijst beschreven. De beschrijvingen in die lijst waren summier: vaak geen vermel­ding van jaartallen of trefwoorden, daarentegen wel vermelding van archief­codes. De ver­melding van deze codes had zijn beperkingen door het ontbreken van een lijst met archiefcodes. Ook tijdens de inventarisatie is de codelijst niet in het archief aangetroffen.
Omdat er vóór aanvang van de inventarisatie weinig over de organisatie van de ARKA bekend was, is besloten om eerst de inhoud van alle dozen en ordners te be­kijken en globaal vast te stellen welke stukken voor bewaring en welke voor vernie­tiging in aanmerking kwamen. Seriematig gevormd bestanddelen kwamen nauwe­lijks voor. Een uitzondering was de serie correspondentie met de afdelingen. Ver­volgens zijn conform de uitgangspunten van de basislijst de basisdocumenten (de ruggengraat van het archief) nauwkeurig beschreven en onderscheiden van de overige documenten die een meer trefwoordachtige beschrijving kregen.

De inventaris is onderverdeeld in vijf rubrieken:
Rubriek 1 “Bestuursvormen” bevat de vergaderstukken van het hoofdbestuur, het dagelijks bestuur en de congressen (algemene vergadering).
Rubriek 2 “Correspondentie” bevat de seriematig gevormde correspondentie, met name de correspondentie met de plaatselijk of regionale afdelingen.
Rubriek 3 “Overige basisdocumenten” bevat stukken van de kadervergaderingen, de verenigingsadviesraad, de statuten en huishoudelijke reglementen.
Rubriek 4 bevat de stukken die betrekking hebben op de (sub)groepen, beroeps­verbanden en commissies. Deze rubriek is onderverdeeld in 30 subrubrieken.
Rubriek 10 “Niet-basisdocumenten” bevat beschrijvingen van alle overige docu­menten op een trefwoordachtige wijze.
Een aantal in het archief aangetroffen boeken en brochures zijn overgebracht naar de afdeling Bibli­otheek van het KDC. Dat gold zowel voor materiaal van de ARKA-or­ganisatie zelf als voor stukken van andere katholieke organisaties.

Zoals bij het archief van een vakbond te verwachten was, bevonden zich nogal wat stukken van externe organisaties (met name overheidsorganen als ministeries, dienstcommissies en de Tweede Kamer) in het archief. Deze zijn uit het archief ver­wijderd en vernietigd. Verder zijn uit het archief verwijderd: dubbele stukken, ge­leidebrieven en ontvangstbevestigingen, stukken betreffende aanschaf en reparatie van kantoorartikelen, stukken betreffende onderhoud van het kantoor, stukken be­treffende bestellingen van handboeken, agenda’s en propa­gandamateriaal en stuk­ken betreffende vakantiewoningruil. Na inventarisatie heeft het archief een omvang van 10 meter.

Opvallend is, dat er nauwelijks vóóroorlogse stukken in het archief zijn aangetrof­fen. Het archief kent als beginjaar 1919, verwijzend naar het oudst aangetroffen archiefstuk: een notulenboek van de afdeling Oude IJssel (inv.nr. 60). Het eindjaar van het archief is 1983 en betreft correspondentie met de afdeling Bollenstreek (inv.nr. 364). Voor wat de naoorlogse periode betreft, kenmerkt het archief zich door grote omissies. Zo zijn er nauwelijks notulen en besluitenlijsten van het hoofd­bestuur en dagelijks bestuur aanwezig en ontbreken ook de jaarverslagen en finan­ciële stukken (begrotingen en jaarrekeningen). Daarentegen is de gevoerde cor­respondentie ruim­schoots vertegenwoordigd.

De materiële toestand van het archief is goed.

[1] Deze geschiedschrijving is voornamelijk gebaseerd op de statuten van de ARKA, enkele jaarverslagen en de brochure ARKA-memo 1917-1977, uitgebracht ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van ARKA.
[2] De adressen worden vermeld in de Piusalmanak: jaarboek van Katholiek Nederland. Het oudste bekende adres staat in de editie van 1937: Weteringkade 54 in Den Haag. In 1940 was het secretariaat gevestigd aan de J.P. Coenstraat 25. In 1951 wordt als adres vermeld: Jan van Nassaustraat 46. Sinds 1956 was ARKA gevestigd aan de Carnegielaan 11.
[3] In de Piusalmanak wordt de samenstelling van het dagelijks bestuur voor het eerst vermeld in 1947.
[4] In 1957 waren er 85 afdelingen en een regionale afdeling Nieuw-Guinea (zie inv.nr. 238: brochure “Wat is de ARKA voor U?”).
[5] Deze hoofdgroepen waren: hoofdgroep I (Rijksambtenaren), hoofdgroep II (Provinciale Ambtenaren), hoofdgroep III (Gemeenteambtenaren), hoofdgroep IV (Waterschapsambtenaren) en hoofdgroep V (Ambtenaren in Dienst van Semi-Publiekrechtelijke Instellingen).
[6] Uit de brochure “Wat is de ARKA voor U?” blijkt, dat in 1957 slechts de hoofdgroepen I en V zijn onderverdeeld in landelijke subgroepen. Hoofdgroep I was onderverdeeld in zeven subgroepen: Algemene Inspectiedienst (AID), Ambtenaren bij de Gerechtelijke Instanties (GARI), Belastingen, Departementsambtenaren, Justitiepersoneel, Landbouw en Rijksarbeidsbureaus (RAB). Hoofdgroep V kende drie subgroepen: Instituten voor de Voedselvoorziening (IVV), Semi-Openbare Nutsbedrijven (SON) en Sociale Verzekering (SV).
[7] In 1957 waren dat volgens de brochure “Wat is de ARKA voor U?” de landelijke contactgroep Verplegenden, landelijke contactgroep Technici en het Vakbelangen Instituut Technische ambtenaren (VITA).
[8] Zie inv.nr. 361.
[9] In 1978 waren dat volgens het jaarverslag: landelijk beroepsverband Katholieke Burgemeesters, landelijk beroepsverband Technici en landelijk beroepsverband Verpleegkundigen en Verzorgenden (in 1980 gewijzigd in landelijke groep Gezondheidszorg en Maatschappelijk Welzijn).
[10] CFO-krant, 1 december 1982.

Literatuur van en over de Algemene Rooms-Katholieke Ambtenaren-Vereniging kunt u vinden in RUQuest.

KDC – Beeld en Geluid
De collectie Beeld en geluid kunt u doorzoeken via de Catalogus van het KDC. Door te zoeken op ‘Algemene RK Ambtenarenvereniging’ vindt u het bedoelde materiaal.