Nederlandse Sint Gregoriusvereniging
Archiefnummer: 972
Archiefnaam: GREG
Sector: Cultuur en recreatie
Soort archief: Instellingsarchief
Datering: (1872) 1878-2012
Voor inzage toestemming aanvragen via de archivaris
Plaatsingslijst (pdf, 2,6 MB) vernieuwd januari 2015
Ten geleide
Nederlandse Sint Gregoriusvereniging (1872) 1878-2012
1. Geschiedenis van de archiefvormer [1]
In de eerste helft van de 19de eeuw begon internationaal de belangstelling voor het gregoriaans te herleven. Bestudering van de bronnen (handschriften) leidde tot verschillen in interpretaties van wat werd beschouwd als het originele gregoriaans en daarmede tot diverse stromingen en muziekuitgaven. De belangrijkste stromingen waren het cecilianisme, genoemd naar de Cäcilien Verein met als centrum Regensburg (Duitsland), en de liturgische beweging vanuit de benedictijnerabdij te Solesmes (Frankrijk), waar met name dom André Moscquereau gold als autoriteit op het gebied van het gregoriaans. Aanvankelijk had het cecilianisme een grote voorsprong, aangezien de uitgeverij Pustet te Regensburg in 1868 van het Vaticaan de exclusieve rechten kreeg voor het drukken van gregoriaanse edities. De richtingenstrijd bleef overigens wel voortduren, maar werd uiteindelijk beslecht door het Motu Proprio over de Vaticaanse uitgave der liturgische boeken van paus Pius X (1904), waarin deze de redactie van die gedeelten welke de gezangen betroffen exclusief toevertrouwde aan ‘Solesmes'.
Ook in Nederland was de uitvoeringspraktijk van het gregoriaans in de loop der tijden danig verwaterd en hadden concertante muziekpraktijken in de liturgie een hoge vlucht genomen.
Met name de clerus begon zich meer te richten op de oorspronkelijke gewijde muziek en een terugkeer naar de polyfonie. Vooral de eerste Provinciale Synode van Utrecht (1865) na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, waar ook het belang van de kerkelijke muziek ter sprake kwam, droeg hieraan bij. De synode vaardigde enkele regels uit, die van groot belang zijn geweest voor de kerkmuziek. Zo werd het gebruik van muziekinstrumenten anders dan het orgel afhankelijk gesteld van toestemming van de bisschop en werd het meezingen van vrouwen in een kerkkoor zonder meer verboden. Deze laatste bepaling stelde veel koren voor problemen bij de uitvoering van meerstemmige kerkmuziek, aangezien lang niet overal jongensstemmen van voldoende kwaliteit voorhanden waren. In veel gevallen trachtte men dit te ondervangen door bestaande composities te arrangeren voor mannenstemmen of nieuwe muziekstukken te - laten - componeren, wat de kwaliteit van het gebodene meestal niet ten goede kwam.
In deze periode ontstonden op lokaal niveau gregoriusverenigingen, zangkoren die zich verdiepten in de uitvoering van het gregoriaans. Zo is van de Sint Gregoriusvereeniging te Haarlem nog een notulenboek bewaard gebleven uit de periode 1872-1878.
Op nationaal niveau waren de activiteiten van M.J.A. Lans (1845-1908), muziekleraar aan het kleinseminarie Hageveld te Heemstede, van groot belang. Hij had vanaf 1871 als taak aan seminaristen les te geven in het gregoriaans. In 1874 publiceerde hij het Handboekje ten gebruike bij het onderwijs in den Gregoriaanschen zang. Na desbetreffende kritieken gaf hij het een jaar later opnieuw uit met de toevoeging "bewerkt naar de officiëele zangboeken van de H. Congregatie der Riten". De publicatie van dit handboek leidde tot uitgebreide correspondenties met verschillende priesters, die zich ook voor kerkmuziek interesseerden. Zo ontstond de idee om met een aantal gelijkgestemden bijeen te komen om over kerkmuziek van gedachten te wisselen. Dit alles leidde ertoe dat Lans in 1876 de oprichter en eerste hoofdredacteur werd van het Sint Gregoriusblad: tijdschrift tot bevordering van de kerkelijke toonkunst. Dit tijdschrift mocht zich verheugen in een grote belangstelling en men begon de behoefte te voelen aan een vereniging, die zich richtte op bestudering en uitvoering van kerkmuziek. In 1878 volgde de oprichting van de Nederlandsche Sint Gregoriusvereeniging, die volgens de statuten ten doel had op gezag en onder leiding van het Nederlands episcopaat de liturgische en gewijde muziek te bevorderen.
De vereniging had een duidelijke organisatiestructuur: op nationaal niveau opereerde het hoofdbestuur, elk bisdom kende zijn eigen diocesane afdeling met een eigen bestuur. Daaronder ressorteerden de zogeheten koorkringen met hun kringbesturen meestal op het niveau van een dekenaat. Tenslotte de afzonderlijke kerkkoren met hun koorbestuur.
Om de kwaliteit van de kerkmuziek te kunnen waarborgen stelde de NSGV de zogeheten Interdiocesane Censoren - Commissie in. Deze commissie beoordeelde alle composities behalve op hun muzikale kwaliteit vooral op hun liturgische waarde en verleende op grond daarvan al dan niet het nihil obstat, een toestemming voor uitvoering tijdens liturgische plechtigheden.
In 1925 stichtte de vereniging de RK Kerkmuziekschool Sint Caecilia. Deze school was opgezet voor de opleiding van kerkmusici: dirigenten, organisten en zangers. Deze school werd in 1959 door het rijk erkend als beroepsopleiding voor kerkmuziek en omgedoopt tot Nederlands Instituut voor Katholieke Kerkmuziek (NIKK). In 1978 fuseerde zij met soortgelijke lutherse en hervormde opleidingen tot de Stichting Nederlands Instituut voor Kerkmuziek (NIK). In 1987 tenslotte ging de opleiding op in de Hogeschool voor de Kunsten te Utrecht (HKU).
De liturgievernieuwing die Vaticanum II (1962-1965) meebracht had vergaande consequenties. De landstaal werd ingevoerd en er kwam ruimte voor eigentijdse vormen van liturgie. Deze ontwikkelingen hadden ook gevolgen voor de kerkmuziek. Het gregoriaans en de meerstemmige Latijnse kerkmuziek verdwenen bijna geheel en men ging op zoek naar andere muziek (bijvoorbeeld ‘beatmissen' en jongerenliturgie). De binding van de lokale koren met de NSGV verzwakte - steeds meer koren waren geen lid meer - en de Censorencommissie verloor haar betekenis. Dit alles dwong de vereniging tot een heroriëntatie en hernieuwde bezinning op haar taakstelling, waarbij wel voorop bleef staan het waken over de kwaliteit van de kerkmuziek.
In 1976 werd een commissie Gezangen voor Liturgie geformeerd, een samenwerking van de NSGV met de Werkgroep Integratie Nederlandse Kerkmuziek (WINEK) met als doel het bijeenbrengen van een goed kerkliedrepertoire in de volkstaal. De werkzaamheden van deze commissie samen met de Stichting Gezangen voor Liturgie resulteerden in 1982 in de publicatie van de liedbundel Gezangen voor Liturgie.
De Gregoriusvereniging slaagde erin leiding te blijven geven aan de vernieuwingen door goede kerkmusici aan zich te binden en ontwikkelde zich zo tot een servicecentrum voor kerkmuziek. In 1989 ging zij voor dat aspect samenwerken met de Stichting Samenwerkende Nederlandse koren (SNK).
2. Verantwoording van de inventarisatie
In de periode juni 2000 tot en met februari 2001 is het archief van de Nederlandse Sint Gregoriusvereniging - in het kader van het KDC Ontsluitingsproject 1997-2002 - ontsloten door middel van een basislijst. Hierbij is uitgegaan van een nauwkeurige beschrijving van de basisdocumenten (de ruggengraat) van het archief naast een meer globale, trefwoordachtige beschrijving van de overige documenten.
Het archief bestrijkt de periode 1872-1992 en berust sedert 1976 bij het KDC met aanvullingen uit 1999 en 2000. Het had vóór de inventarisatie een omvang van 47,75 strekkende meter, waarvan 11 meter toegankelijk was op het niveau van een magazijnlijst. Na bewerking is de omvang teruggebracht tot 22,75 strekkende meter. Deze reductie is voornamelijk bereikt, doordat 13 strekkende meter documentatiemateriaal is afgescheiden. Hiervoor wordt nog een nadere bestemming gezocht. Uit het archief zijn slechts dubbele stukken en bank- en giroafschriften vernietigd.
De basislijst is onderverdeeld in zes rubrieken:
Rubriek 1 bevat de vergaderstukken van het algemeen bestuur, het hoofdbestuur en het dagelijks bestuur.
Rubriek 2 bevat de series correspondentie, inclusief de stukken ingekomen bij en uitgegaan van de algemeen voorzitter, en de daarop betrekking hebbende registers.
Rubriek 3 bevat de bescheiden van de Interdiocesane Censoren - Commissie. Naast de individuele beoordelingen en verslagen van deze commissie zijn in deze rubriek ook opgenomen de composities die bij de commissie zijn ingediend ter beoordeling. Om de toegankelijkheid van de stukken te vergroten zijn zeven subrubrieken gecreëerd. Hiervoor zij verwezen naar de rubriekenlijst.
Rubriek 4 bevat de overige basisdocumenten.
Rubriek 5 bevat de gedeponeerde archivalia van A. Smijers, musicoloog.
Rubriek 10 bevat de overige documenten.
Jaarverslagen en financiële jaarstukken zijn gepubliceerd in het Sint Gregoriusblad.
De in het archief aangetroffen periodieken, brochures en druksels zijn overgebracht naar de afdeling Bibliotheek van het KDC. Foto's en andere afbeeldingen evenals grammofoonplaten zijn overgebracht naar de collectie Beeld en geluid.
J.-K.A.M. van der Schoot
Februari 2001
[1] Zie: A.I.M. Kat, De Geschiedenis der Kerkmuziek in de Nederlanden sedert de Hervorming, Hilversum 1939. A.I.M. Kat richtte in Haarlem de koorschool van de (nieuwe) St. Bavo op.
Literatuur van en over de Nederlandse Sint Gregoriusvereniging kunt u vinden in RUQuest.
- Bibliografie in: Bibliografieën Katholiek Documentatie Centrum.
KDC - Knipselcollectie
De knipselcollectie bevat naast knipsels uit dag- en weekbladen diverse andere vormen van min of meer losbladige informatie, zoals persberichten van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), overlijdensberichten, fotokopieën uit bio- en bibliografische naslagwerken enz. De knipsels over de Ned. Sint Gregoriusvereniging zijn beschikbaar in de studiezaal van het KDC.
KDC – Beeld en Geluid
De collectie Beeld en geluid kunt u doorzoeken via de Catalogus van het KDC. Door te zoeken op ‘Nederlandse Sint Gregoriusvereniging’ vindt u het bedoelde materiaal.