Nationaal Bureau van de Pauselijke Missiewerken

Archiefnummer: 922
Archiefnaam: PMW
Sector: Kerkelijk en godsdienstig leven
Soort archief: Instellingsarchief
Datering: 1917-1996

Voor inzage toestemming aanvragen via de archivaris|

Plaatsingslijst (pdf, 388 kB) vernieuwd januari 2014

Zie ook de KDC-archieven van H.J.J. van Hussen en de Stichting Pauselijk Missiewerk der Kinderen

Bezoek van Kard. Agagianian aan het Nationaal Bureau van de Pauselijke Missiewerken in Den Haag, 1958

Ten geleide
Nationaal Bureau van de Pauselijke Missiewerken (1917-1996)

Basislijst van het archief van het
NATIONAAL BUREAU VAN DE PAUSELIJKE MISSIEWERKEN (PMW)
- vanaf 1986 MISSIO geheten -
en van de archieven van
het Genootschap tot Voortplanting van het Geloof,
het Genootschap van de H. Kindsheid,
het Liefdewerk van de H. Apostel Petrus
en de Priestermissiebond
en van gedeponeerde archivalia van
J. van Lin, medewerker van PMW Nederland/MISSIO
(1917-1996)

Katholiek Documentatie Centrum
Nijmegen - 2000

1 Geschiedenis van de archiefvormers[1]
De negentiende en meer nog de eerste helft van de twintigste eeuw is voor katholiek Nederland een periode geweest van ongekende ijver voor de missie. Het hoogtepunt daarvan, het ‘groote missieuur',[2] vormden de jaren tussen de beide wereldoorlogen. De missieijver kwam niet slechts tot uiting in een groeiend aantal missionarissen en missie­zusters (tussen 1851 en 1900 634 priestermissionarissen, tussen 1901 en 1940 2583[3]), maar ook in een uiterst actief ‘thuisfront'. In de eerste helft van de twintigste eeuw be­stonden in Nederland ruim dertig missieverenigingen of zogeheten ‘liefdewerken'. Naast algemeen kerkelijke verenigingen kende iedere missionaire orde of congregatie wel een vereniging om de eigen ‘achterban' te bereiken, uiteraard vooral met het oog op ondersteuning van het eigen missiewerk met gebed en geld: de capucijnen hadden de Sint Fidelismissiebond, de jezuïeten de Sint Claverbond, de redemptoristen het Hof­bauerliefdewerk, enz.[4]

Naast deze verenigingen ontstonden drie zogenaamde pauselijke missiewerken: het Genootschap tot Voortplanting van het Geloof, het Genootschap van de H. Kindsheid en het Liefdewerk van de H. Apostel Petrus (Sint Petrus Liefdewerk).[5] Deze missiewer­ken vonden alle hun oorsprong in Frankrijk. Het Genootschap tot Voortplanting van het Geloof werd in 1822 te Lyon opgericht door Pauline Jaricot. In 1843 volgde het Ge­nootschap van de H. Kindsheid van mgr. Ch. de Forbin-Janson, bisschop van Nancy. Jeanne Bigard en haar moeder Stephanie Bigard-Cottin tenslotte richtten vanuit een missienaaikring in 1889 een genootschap op voor de opleiding van inlandse priesters, het Sint Petrus Liefdewerk.

De drie genootschappen genoten de bijzondere steun van de paus, die in 1920 het Sint Petrus Liefdewerk naar Rome haalde onder de naam ‘Pauselijk Liefdewerk van de H. Petrus tot opleiding van een inlandsche priesterschap in de missiën'. In 1922 verklaarde ‘Rome' de drie genootschappen tot officiële pauselijke missiewerken, hetgeen de lande­lijke afdelingen, in hun concurrentie met andere missiegenootschappen, een aanzien­lijke voorsprong gaf.

In Nederland werd rond 1830 een Catholijk Zendelingsgenootschap of Broederschap tot Voortplanting des Geloofs opgericht - naar analogie van het Genootschap tot Voort­planting van het Geloof - dat beschouwd kan worden als de Nederlandse afdeling van het genootschap. Het Genootschap van de H. Kindsheid - waarvan in de jaren dertig van de twintigste eeuw de kinderoptochten even bekend werden als zijn blad De Kleine Apostel - werd in 1848 in Nederland gevestigd, waarbij de Nederlandse afdeling ging ressorteren onder het Parijse hoofdbestuur.

Na deze eerste opleving volgden enkele decennia van terugval, een ‘reculer pour mieux sauter', want vanaf het begin van de twintigste eeuw zette een periode van grote groei en bloei in. Dat gold niet alleen voor de ‘Voortplanting' en de ‘Kindsheid', maar ook voor veel andere van dergelijke verenigingen. Een geduchte concurrent was de Indische Missievereeniging (officieel de Indische Vereeniging van Nederlandsche Katholieken geheten). De bisschoppen moesten er aan te pas komen om te beslissen dat het Genoot­schap tot Voortplanting van het Geloof en het Genootschap van de H. Kindsheid de belangrijkste en meest officiële missieverenigingen waren.[6]

Het Liefdewerk van de H. Apostel Petrus, de derde tak van de pauselijke missiewerken, werd pas in 1920 in Nederland in gang gezet. In dit geval werd uitgesproken tegenwer­king ondervonden van de bisschoppen, die meenden dat de financiële markt al vol­doende werd afgeroomd door de bestaande missiewerken. Zij konden hun medewer­king echter niet weigeren. Tegen de verdrukking in sloeg het liefdewerk echter zo goed aan, dat het op den duur de andere twee genootschappen overvleugelde.[7]

Belangrijk voor de ontwikkeling van de drie genootschappen was in 1919 de oprichting van de Priestermissiebond (PMB). Het doel van de missiebond was om propaganda te maken voor de missie en de pauselijke liefdewerken.

In opdracht van ‘Rome' werden in 1927 de bureaus van de drie missiewerken samenge­voegd tot één Nationaal Bureau van de Pauselijke Missie-actie, waarbij de drie genoot­schappen afzonderlijk bleven voortbestaan.[8] Met name het Genootschap van de H. Kindsheid - vanaf 1961 Pauselijk Missiewerk der Kinderen (PMK) geheten - kon daar­onder niettemin een behoorlijke mate van zelfstandigheid handhaven.[9]

Na de Tweede Wereldoorlog zette een snelle teruggang in in de missieactiviteit van de katholieken. De veranderingen in de kerk rond het Tweede Vaticaans Concilie, alsmede het dekolonisatieproces, brachten een mentaliteitsverandering op gang, waarbij beke­ringsijver plaatsmaakte voor de gedachte dat de internationale pauselijke missiewerken veeleer een ‘multilateraal samenwerkingsverband van kerkprovincies' vormden.

In 1961 werden de besturen van de drie missiegenootschappen samengevoegd en de naam veranderd in Nationaal Bureau van de Pauselijke Missiewerken (PMW). In 1957 was dat trouwens al met de missieverenigingen van orden en congregaties gebeurd in het Centraal Missie Commissariaat (CMC).[10] In 1967 gingen de concurrenten - ook toen nog[11] - PMW en CMC samenwerken in de Nederlandse Missieraad (NMR).[12] Tot een volledige samenwerking kwam het niet, omdat de Roermondse bisschop J. Gijsen in conflict kwam met de pauselijke missiewerken en een eigen missiebureau oprichtte.[13] [Zie ook de KDC-archivalia van G.A.C. van Winsen] In 1986 werden de juridisch nog steeds onafhankelijke missiegenootschappen samenge­voegd tot één instelling, waarbij gekozen werd voor de internationaal bekende naam MISSIO.

2 Verantwoording van de inventarisatie
De verschillende archieven - het archief van het Nationaal Bureau van de Pauselijke Missiewerken (PMW) en zijn voorgangers - werden in 1970 bij het KDC in bewaring gegeven. Nadien werden de archieven nog enkele keren aangevuld. Vóór aanvang van de inventarisatie waren de archieven slechts door middel van een zeer globale maga­zijnlijst toegankelijk. Daarnaast stond ongeveer de helft van de archivalia nog opgesteld in de oorspronkelijke ordners.

In het kader van het KDC Archiefontsluitingsproject 1997-2002 zijn de archieven door middel van één basislijst nader ontsloten. In grote lijn is hierbij uitgegaan van een nauwkeurige beschrijving van de basisdocumenten (de ruggengraat) van de archieven naast meer globale, trefwoordachtige beschrijvingen van de overige documenten.

Alle archieven, alsmede de gedeponeerde archivalia van J. van Lin, zijn beschreven in één bestand (PMW), ook al betreft het hier feitelijk verschillende archiefvormers. Bij de inventarisatie is hiermee wel rekening gehouden en worden de diverse archiefvormers door middel van aparte rubrieken van elkaar onderscheiden. Achter de inventaris­nummers bevindt zich steeds een nummer tussen haakjes; dit nummer verwijst naar de (sub)rubriek waarin de stukken zijn opgenomen. De archieven van het Liefdewerk van de H. Apostel Petrus (rubriek 3) en het archief van het Nationaal Bureau van de Pause­lijke Missiewerken (rubriek 5) zijn onderverdeeld in enkele subrubrieken, waarbij de basisdocumenten zijn onderscheiden van de niet-basisdocumenten. De overige archie­ven en archivalia zijn vanwege hun geringe omvang niet nader onderverdeeld.

De totale omvang van de archieven en archivalia bedroeg vóór aanvang van de inven­ta­risatie 58,5 strekkende meter. Na inventarisatie is de omvang teruggebracht tot 30,75 strekkende meter. Deze reductie werd met name gerealiseerd door het efficiënter op­bergen van de archiefstukken en ontdubbeling. Ook is enig archiefmateriaal vernietigd, met name losse aantekeningen, memo's inzake de redactie van het periodiek Klap en bank- en giroafschriften.

Boeken, brochures, jaarverslagen en periodieken zijn overgebracht naar de afdeling Bi­bliotheek van het KDC. Afbeeldingen werden overgebracht naar de afdeling Katholiek Leven in Beeld en geluid (KliB).

De inventarisatie werd verricht door R.G.J. Spanings, onder begeleiding van M.L.M. van den Hombergh, projectleider, en drs. W.J.M. Dings, archivaris van het KDC.

Nijmegen, november 2000

Archieven en archivalia van de pauselijke missiewerken
1 Archief van het Genootschap tot Voortplanting van het Geloof
2 Archief van het Genootschap van de H. Kindsheid
3 Archief van het Liefdewerk van de H. Apostel Petrus
3.1 Basisdocumenten
3.2 Niet-basisdocumenten
4 Archief van de Priestermissiebond
5 Archief van het Nationaal Bureau van de Pauselijke Missiewerken
5.1 Bestuursvormen
5.2 Algemene correspondentie
5.3 Overige basisdocumenten
5.4 Niet-basisdocumenten
6 Archivalia afkomstig van J. van Lin

[1] Een geschiedenis van de pauselijke missiewerken in Nederland is beschreven in Jan Willemsen, Bijdragen aan de Wereldkerk. De geschiedenis van MISSIO/Pauselijke Missiewerken Nederland 1822-1997, Den Haag 1997.
[2] Deze uitdrukking werd in het interbellum vaker gebezigd (bijvoorbeeld in C. van Dijck, Parochiale Missie-Comité's. Een nieuwe weg naar het oude doel in ‘het groote missie-uur', 's-Hertogenbosch 1939), maar is gevleugeld geworden door de dissertatie van J. Roes, Het groote missieuur 1915-1940. Op zoek naar de missiemotivatie van de Nederlandse katholieken, Bilthoven 1974. Zie ook: P.J. Rietbergen, "Aan de vooravond van ‘het groote missie-uur': een onderzoek naar de Nederlandse missiebeweging gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw en de rol van ‘missietijdschriften' daarin", in: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis 70(1990), p. 75-108.
[3] A.J.J.M. van den Eerenbeemt, De missie-actie in Nederland (±1600-1940), Nijmegen 1945, p. 180, bijlage VII.
[4] Van den Eerenbeemt, De missie-actie in Nederland, p. 175-176, bijlage V.
[5] De genootschappen hebben in de loop van de jaren verschillende benamingen gehad. In de basislijst is gekozen voor de volgende drie benamingen: het Genootschap tot Voortplanting van het Geloof, het Genootschap van de H. Kindsheid en het Liefdewerk van de H. Apostel Petrus.
[6] Van den Eerenbeemt, De missie-actie in Nederland, p. 129-130.
[7] De geschiedenis van het liefdewerk, ook bekend als Sint Petrus Liefdewerk, is uitvoerig beschreven door A. Baan, SPL/PMP in Nederland 1920-1980. Zestig jaar geschiedenis van de Nederlandse afdeling van het Sint Petrus Liefdewerk/Pauselijk Missiewerk voor Priesteropleiding overzee, 's-Gravenhage 1983. Zie voor grafieken van de inkomsten: Roes, Het grote missieuur, p. 36 en Willemsen, Bijdragen aan de Wereldkerk, p. 35 e.v.
[8] ‘Handboek' voor de pauselijke missiewerken in die jaren was het werk van nationaal secretaris T.M.P. Bekkers, Pauselijke Missieactie. Beschouwingen, voorschriften, reglementen, aflaten, privile­giën, ten gerieve der leden van den Nederlandschen Priestermissiebond in opdracht van het Nationaal Be­stuur verzameld, z.p. 1930. Men vindt daarin de teksten van pauselijke richtlijnen, statuten enz.
[9] Het archief van het PMK ((1873) 1941-1988, 11,75 meter) is in het KDC aanwezig en goed toegankelijk.
[10] Het archief van het CMC (1957-1985, 48,5 meter) is in het KDC aanwezig en goed toegankelijk; eind 1999 werd op dit archief nog een aanvulling ontvangen van 32 meter. Zie het archief van het Centraal Missie Commissariaat: Projectdossiers
[11] "Ik was een paar weken eerder benoemd tot directeur van het Centraal Missie Commissariaat. Een van de zware waarschuwingen die ik had meegekregen was om het beruchte huis aan de Laan Copes te mijden, de zetel van de Pauselijke Missiewerken Nederland. Dat huis was de ergernis van vele orden en congregaties, die zich de bijna exclusieve dragers wisten van het grote missie-uur (...)", aldus J.J.A.M. van Gennip over 1967, zie "Loopbrug naar de wereldkerk", in: Geboeid door een opdracht. Gebeurtenissen en ontwikkelingen in en rond PMW-Nederland 1966-1985, 's-Gravenhage 1985, p. 24.
[12] Het archief van de NMR (1966-1995, 12,75 meter) is in het KDC aanwezig en goed toegankelijk.
[13] Geboeid door een opdracht, p. 41-42.

Literatuur van en over het Nationaal Bureau van de Pauselijke Missiewerken kunt u vinden in RUQuest.

KDC - Knipselcollectie
De knipselcollectie bevat naast knipsels uit dag- en weekbladen diverse andere vormen van min of meer losbladige informatie, zoals persberichten van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), overlijdensberichten, fotokopieën uit bio- en bibliografische naslagwerken enz. De knipsels over de Pauselijke Missiewerken zijn beschikbaar in de studiezaal van het KDC.

KDC – Beeld en Geluid
De collectie Beeld en geluid kunt u doorzoeken via de Catalogus van het KDC. Door te zoeken op ‘Nat. Bureau van de Pauselijke Missiewerken’ vindt u het bedoelde materiaal.