Nationale Stichting voor Mater Amabilisscholen

Archiefnummer: 899
Archiefnaam: MAS
Sector: Onderwijs en wetenschappen
Soort archief: Instellingsarchief
Datering: 1945-1987

Bevat ook archieven van diocesane stichtingen voor Mater Amabilisscholen; zie ook het KDC-archief van het Vormingswerk Jonge Volwassenen.
De archieven van de Mater Amabilisscholen bestaan uit het archief van het landelijk bestuur en de bestuursarchieven van de diocesane stichtingen in de bisdommen.
De kern van de archieven wordt gevormd door de vergaderstukken van de bestuursorganen, de series correspondentie met , begrotingen en financiële jaarverslagen van de plaatselijke Mater Amabilisscholen en Jongerencursussen. De archieven bevatten weinig archiefstukken over het vormingswerk zelf.

Plaatsingslijst en Rubrieken schema (pdf, 1,5 MB) vernieuwd april 2019

Mater Amabilisscholen, groepsgesprek, 1967

Ten geleide
Nationale Stichting voor Mater Amabilisscholen (1945-1987)
De gedachte om het vormingswerk onder jonge arbeidsters aan te pakken ontstond direct na de Tweede Wereldoorlog in het bisdom Roermond. De wederopbouw vergde de inzet van alle arbeidskrachten, ook die van jonge vrouwen. Anderzijds vreesden niet alleen de Limburgse bisschop Lemmens, maar ook de overheid en de industriëlen zelf, dat het werk in de industrie meisjes niet bepaald opleidde voor wat als hun eigenlijke roeping werd beschouwd: het huwelijk en het moederschap. Een vrees voor ‘zedelijke verwilde­ring van de massajeugd' heerste alom.

Onder leiding van de Vlaamse pedagoge M. Schouwenaars, die al eerder in Antwerpen een dergelijk initiatief had genomen, startte in 1947 in Maastricht de eerste Mater Amabi­lisschool (MAS), zoals dit vormingswerk werd genoemd. De school werd gekoppeld aan het nijverheidsonderwijs voor meisjes (huishoudschool) en kwam zodoende in aanmer­king voor overheidssubsidie. Met vrijwillige steun van hun werkgevers konden arbei­dersmeisjes hier vorming krijgen met het oog op hun toekomstige taken als echtgenote en moeder. De aantrekkingskracht van de MAS was groot, niet in de laatste plaats door een voor die tijd ongewoon open seksuele voorlichting. Het Maastrichtse voorbeeld vond spoedig navolging, en in 1950 werd de onvermijdelijke koepelorganisatie opgericht: het Katholiek Centraal Instituut ter Verzorging van de MAS, sinds 1955 de Nationale Stich­ting voor Mater Amabilisscholen (NSMAS) geheten. Drijvende kracht achter de NSMAS was de pedagoge H.M. Dresen-Coenders.

Het initiatief werd voor jongens overgenomen door medewerkers van de Katholieke Ar­beidersjeugd, aanvankelijk onder de naam Pater Fortisschool (Maastricht 1951), maar al spoedig onder de naam Katholieke Levensschool voor Jongens. De iniatieven met cursussen van levensvorming, welke reeds vanaf 1946 waren genomen in onder andere ‘s-Hertogenbosch (sinds 1946), in de avonduren en die welke onder bedrijfstijd werden opgezet onder andere in Maastricht (1951) namen in de loop van 1954 een grotere omvang. De KAJ plaatste haar iniatieven niet in het kader van het onderwijs, maar in dat van de jeugdzorg, hetgeen hen weliswaar minder subsidie (een subsidieregeling vormingswerk leerplichtvrije jeugd van 80%) maar wel meer armslag opleverde. In 1954 nam de KAJ contact op met een aantal plaatselijke levenscholen om te komen tot een landelijke organisatie ter behartiging van de belangen van de katholieke levenscholen voor jonge arbeiders. Op 27 april werd de Landelijke Stichting Katholieke Levensscholen voor jonge arbeiders (LSKL) opgericht. De "ideoloog" van de LSKL was de pedagoog N. Perquin SJ, welke als directeur verbonden was aan het mgr. Hoogveld-Instituut te Nijmegen.

In de loop van de jaren vijftig verschoven de motieven van dit vormingswerk langzamer­hand van zedelijkheidsbevordering naar vorming voor de moderne, industriële samenle­ving. De toeloop was heel behoorlijk, mede door de medewerking van de werkgevers. Zij zagen het belang in van een aanpassing van hun jonge werknemers aan de moderne omstandigheden, en bovendien boden zij, bij de toenmalige krapte van de arbeidsmarkt, deze vorming graag aan om te kunnen werven met hun gunstige arbeidsomstandigheden. De verruiming van de arbeidsmarkt in de loop van de jaren zestig was één van de redenen waarom de toeloop naar het vormingswerk fors zou dalen. Van de kant van de koe­pelorganisaties (NSMAS, LKSL en het neutrale Nationaal Centrum Vorming Bedrijfsjeugd (NCVB)) werd te­gelijk steeds meer gehamerd op het aambeeld van vorming van de jongeren als een recht.

Dankzij subsidiëring door de overheid kon het vormingswerk zich voorspoedig ontwik­kelen, zij het dat diezelfde overheid een flink woordje mee ging spreken over de inhoud van de vorming. Aan het alom geaccepteerde belang van het vormingswerk en aan hun professionalisering ontleenden de levensscholen hun eigen identiteit. Waar anders was zoveel deskundigheid in huis als het ging om de omgang met en vorming van arbeiders­jongens en -meisjes. Veel zorg besteedden de NSMAS en de LKSL dan ook aan scholing van de vormingswerkers. De LKSL ontwikkelde bij voorkeur eigen opleidingen, de NSMAS stimuleerde de opkomst van het cultureel werk als richting aan de sociale aca­demies en de drie Mikojel-opleidingen. Consequentie van deze ontwikkelingen was voorts dat de plaatselijke Mater Amabilisscholen zich na 1958 los gingen maken van het nijverheidsonderwijs.

Vanaf 1964 daalden de deelnemersaantallen. Geheel in de geest van de tijd werden voorts de confessionaliteit van het werk en het gescheiden houden van meisjes en jongens ter discussie gesteld. De Mater Amabilisscholen en de Levensscholen voor Werkende Jon­gens stapten vanaf 1968 over op gemengde programma's, een gepland proces dat in 1973 resulteerde in een fusie van NSMAS, LSL (De LSKL wijzigde in 1969 zijn naam in Landelijke Stichting Katholieke Levensscholen voor Werkende Jongens en al snel daarop in Landelijke Stichting Levensscholen voor Werkende Jongens en NCVB tot Landelijke Organisatie Vormings­werk Werkende Jongeren (LOVWJ). Voor ouderen (boven de achttien jaar) was in 1968 uit datzelfde NSMAS het vormingswerk voor jonge volwassenen (VJV) ontstaan en was er een Landelijk Overleg Vormingswerk Jonge Volwassenen (LOVJV) opgericht. In 1988 werd het VJV opgeheven. [Zie ook het KDC-archief van het Vormingswerk Jonge Volwassenen]

Organisatie
De MAS kende op landelijk niveau de volgende bestuursorganen: bestuur, dagelijks bestuur, curatorium, (evenals de LSKL), staf, Topcommissie (beleid). In ieder bisdom werd een zelfstandige diocesane stichting opgericht met een eigen bestuur. De diocesane stichtingen zorgden voor de uitvoering van landelijke richtlijnen ten aanzien van de Mater Amabilisscholen en Jongerencursussen in het bisdom. Op het laagste niveau stonden de plaatselijke Mater Amabilisscholen en Jongerencursussen.

Literatuur van en over de Nationale Stichting voor Mater Amabilisscholen kunt u vinden in RUQuest.
- Bibliografie in Bibliografieën Katholiek Documentatie Centrum.

KDC - Knipselcollectie
De knipselcollectie bevat naast knipsels uit dag- en weekbladen diverse andere vormen van min of meer losbladige informatie, zoals persberichten van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), overlijdensberichten, fotokopieën uit bio- en bibliografische naslagwerken enz. De knipsels over de Mater Amabilisscholen zijn beschikbaar in de studiezaal van het KDC.

KDC – Beeld en Geluid
De collectie Beeld en geluid kunt u doorzoeken via de Catalogus van het KDC. Door te zoeken op ‘Mater Amabilisscholen’ vindt u het bedoelde materiaal.